Criteria horen getuigen door RC in vooronderzoek, terwijl verdachte zich op zwijgrecht beroept

Rechtbank Rotterdam 22 februari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:1574

De raadsman heeft namens de verdachte, op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering, bij brief van 8 oktober 2018 aan de rechter-commissaris verzocht om in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van getuigen 1 t/m 8.

Ook heeft de raadsman verzocht in het bezit te worden gesteld van de geluidsopnamen van de verhoren van de verdachte.

De officier van justitie heeft bij e-mail van 5 november 2018 haar zienswijze medegedeeld.

De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 29 november 2018 het verzoek toegewezen voor zover het betreft het horen van de getuigen 1 t/m 3 met daarbij de restrictie dat zij vooralsnog enkel zullen worden gehoord op het punt of, en zo ja in welke mate en op wat voor wijze, in de beleving van de getuigen in het interne onderzoek druk op hen is uitgeoefend, en of dit tot het afleggen van onjuiste verklaringen heeft geleid. De rechter-commissaris heeft het verzoek voor het overige afgewezen.

Op 12 december 2018 heeft de raadsman namens de verdachte bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.

Het bezwaar is op 1 februari 2018 door de raadkamer behandeld. De raadsman en de officier van justitie mr. H.C. Vermaseren zijn gehoord. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

De verdachte is door de officier van justitie aangemerkt als verdachte van omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. Hij wordt ter zake van deze feiten vervolgd.

Standpunt verdachte en standpunt officier van justitie

Het bezwaarschrift keert zich tegen de weigering om de verzochte getuigen (waarvan 1 tot en met 3 onder restrictie) te horen alsmede tegen de weigering om in het bezit te worden gesteld van de geluidsopnamen van de verhoren van de verdachte.

Daartoe is ten aanzien van de verzochte getuigen - kort samengevat - het volgende aangevoerd:

  • naam getuige 1 en naam getuige 3: de verdachte ontkent contante bedragen te hebben ontvangen van naam getuige 1 en daarom wenst hij beide personen daarover (zonder restrictie) te bevragen.

  • naam getuige 4, naam getuige 6 en naam getuige 7: de door deze personen afgelegde verklaringen worden betwist. Daarom wenst de verdediging de betrouwbaarheid van hun verklaringen te toetsen en hen te bevragen over de redenen van wetenschap.

  • naam getuige 5 : de verdediging wenst haar te horen over de vraag of zij tijdens het interne onderzoek naam getuige 1, naam getuige 2 en naam getuige 3 onder druk heeft gezet om een onjuiste verklaring af te leggen.

  • naam getuige 8 : de verdediging wenst haar te horen over haar redenen van wetenschap en over het punt aan wie contante betalingen zijn gedaan.

Ten aanzien van de geluidsopnamen is aangevoerd dat de processen-verhaal van verhoren geen volledige weergave geven van die verhoren, zowel wat betreft inhoud als wat betreft intonatie.

De officier van justitie heeft - overeenkomstig de door haar overgelegde notities, die aan deze beschikking zijn gehecht en daarvan deel uitmaken, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan in stand kan blijven. De beslissing van de rechter-commissaris wordt, omdat het om een bezwaarschriftprocedure gaat, in beginsel ex tunc getoetst, dat wil zeggen: beoordeeld naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van die beslissing. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat de beslissing gezien moet worden in het licht van de taak van de rechter-commissaris in het vooronderzoek. Die taak is aanvullend, waar nodig, om er voor te zorgen dat het (voor)onderzoek volledig en evenwichtig is. Het standpunt van mr. Kabalt, dat de rechter-commissaris tot meer onderzoekshandelingen zou moeten overgaan dan volgt uit de toetsing aan het verdedigingsbelang, is onjuist.

In de (overzichts)arresten van de Hoge Raad d.d. 1 juli 2014 en 4 juli 2017 ter zake het horen van getuigen wordt de nadruk gelegd op de onderbouwing van de verzoeken. In r.o. 2.6.: “Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aan zien van iedere door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 te nemen beslissing.” De HR sluit deze overweging af met het geven van twee duidelijke voorbeelden. Getuigen die de verdachte belasten kunnen in beginsel steeds worden gehoord; dit recht vloeit rechtstreeks voort uit artikel 6 van het EVRM. Voor zgn. rechtmatigheids-/vormverzuimgetuigen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar r.o. 2.7. van hetzelfde arrest. In zijn arrest van 4 juli 2017 heeft de HR in r.o. 3.7.1. tot en met 3.7.3. nader aangegeven aan welke eisen zo een onderbouwing (in elk geval) dient te voldoen, en is tevens nadrukkelijk aandacht besteed aan het geval dat de verdachte nog geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd in het vooronderzoek.

Een inhoudelijke verklaring van de verdachte over hetgeen hem wordt verweten is geen absolute voorwaarde. Wel kan het voor de rechter(s) die moeten beslissen over onderzoekswensen door het afleggen van een dergelijke verklaring duidelijk worden dát, en waarom, het horen van een getuige of andere onderzoekshandeling redelijkerwijs van belang is voor een (of meer) van de beslissingen in de art. 348 en 350 Sv. Het niet (willen) afleggen van een dergelijke verklaring kan er dan ook toe leiden dat in het dossier noodzakelijke (nadere) informatie ontbreekt om de betekenis van het horen van de verzochte getuige voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv voldoende te onderbouwen. Het risico daarvoor ligt op dit punt bij de verdediging.

Voorop wordt gesteld dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen op het verzoek de heer naam getuige 2 als getuige te horen aangezien hij inmiddels is overleden.

De raadsman heeft thans in zijn bezwaarschrift per getuige nadrukkelijk aangegeven dát, en op welke punten, door de verzochte getuigen omtrent verschillende aspecten belastend is verklaard over zijn cliënt. Hierdoor bestaat er een reëel (verdedigings-)belang dat de genoemde getuigen met name op die punten worden gehoord.

Het verzoek tot het horen van de onder 1, 3, 4, 6, 7 en 8 genoemde getuigen is concreet onderbouwd met belastende verklaringen die deze getuigen over de verdachte hebben afgelegd. Hun verklaringen zouden dus redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de in de zaak te nemen beslissingen, en de verdediging moet om die reden in staat worden gesteld de betrouwbaarheid van die verklaringen te (kunnen) toetsen. De rechtbank acht daarom een verdedigingsbelang aanwezig met betrekking tot het horen van deze personen als getuigen op de in de toelichting aangegeven punten. In zoverre is het bezwaar gegrond en kan de beslissing van de rechter-commissaris niet in stand blijven.

Dit is anders ten aanzien van de getuige naam getuige 5. De verdediging heeft het verzoek tot het horen van deze getuige onvoldoende onderbouwd, zodat niet kan worden geconcludeerd dat dit verzochte getuigenverhoor in redelijkheid kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. Door het niet horen van deze getuige wordt de verdediging dan ook niet in haar belangen geschaad. De beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van deze getuige kan daarom in stand blijven.

Ten aanzien van verzochte geluidsopnamen van de verhoren van de verdachte, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat niet is onderbouwd welke informatie in de schriftelijke weergaven zou ontbreken en in hoeverre dat relevantie heeft voor het strafproces. De raadsman heeft geen melding gemaakt van onregelmatigheden. Bovendien heeft de verdachte zich in deze verhoren consequent op zijn zwijgrecht beroepen, zodat niet duidelijk is in welke belangen hij zou zijn geschaad. Evenmin is door de verdediging gemotiveerd tot welk rechtsgevolg een (daarin niet nader als zodanig benoemd) vormverzuim zou moeten leiden. Door het niet verstrekken van de geluidsopnamen wordt de verdediging dan ook in redelijkheid niet in haar belangen geschaad. De beslissing van de rechter-commissaris kan daarom ook ten aanzien van dit punt in stand blijven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond voor zover het betreft de weigering om nagenoemde personen als getuigen te horen omtrent de in de toelichting genoemde punten:

  • naam getuige 1 ;

  • naam getuige 3 ;

  • naam getuige 4 ;

  • naam getuige 6 ;

  • naam getuige 7 ;

  • naam getuige 8 ;

verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^