Column: Tijdigheid van een wrakingsverzoek, bezien in het licht van de concrete omstandigheden van het specifieke geval

Door mr. Leo Nuis (Oud senior raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam)

De wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam heeft op 6 september 2023[1] het wrakingsverzoek van de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard omdat het volgens de wrakingskamer gericht was tegen het plannen van een regiezitting waarvoor op 11 juli 2023 de oproepingen waren uitgegaan. De Officier van Justitie (hierna: OvJ) deed haar wrakingsverzoek op de zitting van 3 augustus 2023. Niet tijdig volgens de wrakingskamer.

Zij beroept zich op artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) luidende:

Het verzoek wordt gedaan zodra feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden

De feiten of omstandigheden zien op de rechterlijke onpartijdigheid die schade zou kunnen leiden (art. 512 Sv). 

De wrakingskamer knipt na te noemen opvolgende gebeurtenissen los van elkaar en bespreekt ze vervolgens afzonderlijk (salami tactiek).  Het in onderling verband en samenhang beschouwen van diezelfde gebeurtenissen zou mogelijk tot een ander - misschien vanuit teleologisch perspectief minder gewenst maar misschien wel genuanceerder en eerlijker - oordeel hebben kunnen leiden. Daarover volgt hier een nadere beschouwing.

Wat ging precies aan het wrakingsverzoek vooraf?

Op 24 januari 2023 zijn de zaken (open) verwezen naar de rechter-commissaris (hierna: rc) ‘’om te beslissen op de onderzoekswensen van de verdediging en, indien de verzochte of gevorderde onderzoekshandelingen noodzakelijk blijken voor enig in de zaak te nemen beslissing, dan wel indien daarvoor ambtshalve die noodzaak wordt gezien, daaraan uitvoering aan te geven.’’

De rc heeft de onderzoekswensen van de verdediging op 28 maart 2023 afgewezen.

De verdediging heeft op 3 april 2023 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft de voorzitter gevraagd een regiezitting te plannen om haar verzoeken te herhalen.

De OvJ heeft zich daartegen verzet. Louter omdat zij dat ziet als intern appel nu tegen de afwijzende beslissing van de rc geen rechtsmiddel open staat. Dat zou anders zijn in de situatie wanneer de rc op grond van art. 182 Sv zou hebben beslist; dan zou op grond van het zesde lid van dat artikel bezwaar kunnen worden gemaakt. Deze situatie doet zich hier niet voor. Strafvorderlijk (gesloten stelsel van rechtsmiddelen) bestaat er dus geen mogelijkheid om exact dezelfde door de rc afgewezen onderzoekswensen opnieuw aan de orde te gaan stellen op een te plannen regiezitting. Het gevaar bestaat dan dat op die manier voor de verdediging de deur wordt opengezet om bij elke onwelgevallige beslissing een heroverweging met het bijbehorende uitstel te vragen. Het wordt op die manier voor de verdediging een wedstrijd zonder nieten volgens het gerechtshof Amsterdam in zijn arrest van 23 februari 2023.[2]

De OvJ attendeert de voorzitter van de strafkamer op deze strafvorderlijke onmogelijkheid om een regiezitting te plannen met het doel de afgewezen onderzoekswensen andermaal te gaan bespreken en zij verzoekt met klem om mede gelet op de beperkte zittingsruimte in Rotterdam tot een inhoudelijke behandeling over te gaan (24 januari 2023 hadden de zaken reeds voor inhoudelijke behandeling gepland gestaan).

Desalniettemin wordt er op initiatief van de voorzitter zonder (verder) overleg met de OvJ  (art. 258, tweede lid, Sv) op 3 augustus 2023 een regiezitting gepland.

Moment van wraking  / tijdigheid.

Volgens de wrakingskamer was het plannen van de regiezitting het moment dat de officier van justitie haar wrakingsverzoek had moeten doen. De wrakingskamer ziet echter over het hoofd de mogelijkheid dat de voorzitter ter zitting van 3 augustus 2023 opnieuw met de zaken zou beginnen; de rechtbank zat toen in een andere samenstelling en op grond van art. 322 Sv kon de voorzitter óf opnieuw beginnen óf doorgaan in de stand van 24 januari 2023 met instemming van de OvJ en de verdediging. Als de voorzitter opnieuw zou zijn begonnen dan had hij de verwijzing naar de rc buiten beschouwing kunnen laten en de onderzoekswensen van de verdediging aan de orde kunnen stellen. Zodra de voorzitter echter door ging in de stand van zaken van 24 januari 2023 en de verwijzing naar de rc in stand liet en daadwerkelijk over zou overgaan tot de behandeling van exact dezelfde onderzoekswensen van de verdediging die door de rc reeds waren afgewezen, kon zij niet anders dan daaruit afleiden dat haar waarschuwing in de wind werd geslagen en ging zij over tot het wraken van de voorzitter. Dit was de omstandigheid die de grond voor de wraking vormde.

De wrakingskamer ziet in de genuanceerde en zorgvuldige benadering van de OvJ dat de grond zich eerst op de zitting van 3 augustus 2023 daadwerkelijk manifesteerde, reden om daarin te lezen dat de OvJ haar grond voor de wraking (verdediging gelegenheid bieden ondanks de afwijzing door de rc om dezelfde onderzoekswensen opnieuw aan de orde te stellen / verkapt appel) zou hebben ingetrokken bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek (als dit juist zou zijn dan zou de wrakingsgrond zijn ingetrokken en zou het verzoek niet hebben moeten worden afgewezen maar niet ontvankelijk hebben moeten worden verklaard).   

Echter, het gaat  

  1. om het plannen van een regiezitting, op welke zitting de voorzitter nog zou hebben kunnen terugkomen op het verzoek van de verdediging om de door de rc afgewezen onderzoekswensen opnieuw aan de orde te stellen, een strafvorderlijke onmogelijkheid, waarop hij door de OvJ was geattendeerd én

  2. het doorgaan in de stand van de zaken op 24 januari 2023 weliswaar zonder acht te slaan op de toepasselijke strafvorderlijke bepaling (art. 322 Sv) waardoor impliciet het ervoor moet worden gehouden dat de verwijzing naar de rc in stand bleef.  

Pas toen (op de zitting van 3 augustus 2023) ontstond voor de OvJ daadwerkelijk de definitieve situatie dat de voorzitter instemde met de inhoudelijke behandeling van het interne appel in strijd met het Wetboek van Strafvordering, de grond van de wraking. Die grond stond nog steeds maar daaraan had door de voorzitter een bepaalde strafvorderlijke wending gegeven kunnen worden.

De in het Wetboek van Strafvordering opgenomen bepalingen vormen het fundament voor een integere en onafhankelijke rechtspraak die de waarheidsvinding tot doel heeft. Door een inbreuk hierop te maken, wordt het wettelijke systeem in de kern geraakt.[3] Het strafprocesrecht normeert en geeft aan langs welke wegen de strafvorderlijke procedure moet verlopen. Daarover is geen discussie mogelijk en daarom kan bovenstaande gang van zaken niet door de beugel.

De rechter die zich een dergelijke inbreuk meent te kunnen veroorloven en de verdediging aldus een mogelijkheid biedt die het openbaar ministerie strafvorderlijk niet gegeven is, doet de balans in één  richting doorslaan; er ontstaat een in-equality of arms en dan is geen sprake meer van een eerlijk proces i.d.z.v. art. 6 EVRM.

In deze bijzondere situatie kan de ene gebeurtenis (plannen regiezitting) niet los worden gezien van de andere, te weten: het integraal doorgaan met de zitting in de stand van 24 januari 2023. In onderling verband en samenhang beschouwd deed zich eerst toen op de zitting van 3 augustus 2023 definitief de omstandigheid voor dat wraking geïndiceerd was. Kortom hier diende zich het moment van wraking definitief aan. En daar heeft de OvJ met haar wrakingsverzoek op gereageerd.

De wrakingskamer verklaart de OvJ niet ontvankelijk in haar verzoek omdat het niet tijdig zou zijn gedaan (had gemoeten op moment van plannen regiezitting) en gaat er gemakshalve vanuit dat haar bezwaren tegen het interne appel waardoor in-equality of arms ontstond, is ingetrokken[4] en wijst het verzoek in die zin af.

Naar mijn oordeel moet de slotsom in elk geval zijn dat het verzoek tot wraking gegeven de feiten of de omstandigheden van het specifieke geval in onderling verband en samenhang bezien tijdig is gedaan op de zitting van 3 augustus 2023.


Voetnoten

[1] ECLI:NL:RBROT:2023:8731.

[2] ECLI:NL:GHAMS:2023:457.

[3] ECLI:NL:GHDHA:2022:57.

[4] Een proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 23 augustus 2023 is ondanks verzoek van de OvJ op grond van artikel 8, achtste lid, van het wrakingsprotocol niet opgemaakt. Ook is de beslissing van de wrakingskamer ondanks artikel 10, derde lid, van het protocol en de laatste alinea van de beslissing niet in het openbaar uitgesproken.

Print Friendly and PDF ^