Bewijsoverweging flessentrekkerij (art. 326a Sr)

Rechtbank Noord-Nederland 24 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4446

Verdachte heeft zich gedurende een periode van elf dagen schuldig gemaakt aan flessentrekkerij, door op verschillende plaatsen te tanken zonder voor de benzine ter plaatse of nadien zoals afgesproken met een medewerker van het desbetreffende tankstation, te betalen.

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gemotiveerd vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijkt dat het oogmerk tot niet volledige betaling moet hebben bestaan op het moment van de koop. Verdachte ontkent dit ten stelligste. Daarbij komt dat ten aanzien van de handelingen op 4, 9 en 14 februari 2017 niet vaststaat dat verdachte wist dat hij niet kon betalen. Op 10 en 11 februari 2017 wist verdachte dat hij geen geld had, maar ging hij er vanuit dat hij op een later moment mocht betalen.
 

Oordeel van de rechtbank

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

Van flessentrekkerij als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de verdachte een beroep of gewoonte maakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren. Volgens vaste jurisprudentie hoeft niet te worden vastgesteld dat het oogmerk reeds heeft bestaan op het moment van het kopen. Uit het feit van het niet-betalen en de erkenning van verdachte dat hij op verschillende tijdstippen goederen heeft gekocht, kan het oogmerk worden afgeleid (HR 22 juli 1958, NJ 1959, 191).

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in een relatief korte periode van elf dagen, van 4 tot en met 14 februari 2017, vijf keer benzine heeft getankt zonder deze te betalen. Iedere keer heeft hij afspraken gemaakt om later te betalen, maar is deze niet nagekomen.

De rechtbank is van oordeel dat -ondanks het feit dat de mogelijkheid bestaat om incidenteel schuldbekentenissen aan te gaan- het in het maatschappelijk verkeer het uitgangspunt blijft dat getankte benzine direct wordt afgerekend. Desondanks heeft verdachte steeds de mogelijkheid gekregen om op een later moment, binnen 2 tot 48 uren, de benzine te betalen. Ondanks duidelijke afspraken, heeft verdachte zich steeds niet gehouden aan deze afspraken. De stelling van verdachte dat hij wel de intentie had om te betalen wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze stelling van verdachte dan ook ongeloofwaardig.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voorts gebleken dat verdachte kort voor de ten laste gelegde periode, op 17 januari 2017, door de politie is gehoord over het feit dat hij op 13 januari 2016 twee keer in Zwolle heeft getankt zonder de benzine onmiddellijk af te rekenen. Ook blijkt uit de aangifte van [getuige 3] dat verdachte eerder in het verleden een aantal keer de benzine niet direct na het tanken heeft afgerekend.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte gedurende een korte periode verschillende keren heeft getankt zonder deze benzine te betalen, terwijl hij eerdere schuldbekentenissen niet had voldaan. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode het oogmerk had van niet- of niet-volledige betaling van de benzine.

De rechtbank is aldus - met de officier van justitie - van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^