Beletten handeling door ambtenaar belast met toezicht. HR over uitleg begrip beletten a.b.i. art. 184 Sr.

Hoge Raad 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2634

De verdachte is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een geldboete van € 500 wegens opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, beletten.

Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 21 februari 2013 in de gemeente Barneveld toen de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] (aktenummer [001]) en [verbalisant 2] (aktenummer [002]), belast met het toezicht houden op de naleving van de in de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld en in de Drank en Horecawet genoemde bepalingen aan hem, verdachte, te kennen hadden gegeven dat zij, die opsporingsambtenaren, ter controle van de bepalingen gesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld en de Drank en Horecawet de openbare inrichting, te weten het clubhuis van een motorclub, gevestigd op of aan de [a-straat 1], wilden betreden, deze door die opsporingsambtenaren ter uitvoering van het bepaalde in (de) artikel(en) 38 van de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld en/of artikel 5:15 Algemene wet Bestuursrecht en/of artikel 3 en/of 42 van de Drank en Horecawet ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet, door opzettelijk aan die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] mede te delen: "Jullie komen er niet in, dit is enkel voor leden, zelfs onze familieleden komen hier nu niet in. Er is boven een landelijke vergadering gaande en daar mag niemand bij zijn en verder zitten er leden uit het hele land" en: "Ik begrijp dat jullie op jullie strepen willen gaan staan, maar dan komen we in een situatie waarin jullie niet in willen komen. Als jullie nu naar binnen gaan wordt het er niet gezelliger op, je komt er gewoon niet in. Er is een besloten vergadering gaande waar we niemand bij willen hebben" en aldus door opzettelijk die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de toegang tot die openbare inrichting te weigeren."

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 3 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL074J 2013056380) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:

Op donderdag 21 februari 2013 gingen wij, [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente Barneveld, werkzaam in domein Openbare Ruimte, standplaats Barneveld, aktenummer [001], en [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente Nijkerk, werkzaam in domein Openbare Ruimte, standplaats Nijkerk, aktenummer [002], ter controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld en de Drank- en horecawet, naar het perceel [a-straat 1] te Barneveld alwaar een clubhuis van een motorclub is gevestigd.

Ik, verbalisant [verbalisant 1], ben als toezichthouder aangewezen door burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 147 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld. Ook ben ik door het genoemde college aangewezen als toezichthouder voor de Drank- en horecawet.

Wij belden aan bij het toegangshek van het clubhuis van de aldaar gevestigde motorclub. Het clubhuis betreft een openbare inrichting als bedoeld in artikel 37 lid a van de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld. Wij zagen dat er twee mannen naar buiten kwamen. Eén van die mannen opende de poort voor ons en liet ons binnen op een soort binnenplaats. Deze man gaf ons aan even te wachten. Kort daarna kwamen er met de man die ons binnen de poort liet vier andere mannen mee naar buiten. Toen één van de vier mannen ons aansprak heb ik, verbalisant [verbalisant 1], mij eerst gelegitimeerd als toezichthouder van de gemeente Barneveld en direct daarna hebben wij ons gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaren. Wij gaven aan ter controle van de bepalingen gesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld de openbare inrichting te willen betreden. Wij kregen geen gelegenheid uit te leggen dat dit in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld ter controle op de exploitatievergunning en de bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet betrof. Eén van de personen, naar later bleek [verdachte] gaf ons direct aan dat wij er niet in kwamen. Wij hoorden hem zeggen: "Jullie komen er niet in, dit is enkel voor leden, zelfs onze familieleden komen hier nu niet in. Er is boven een landelijke vergadering gaande en daar mag niemand bij zijn en verder zitten er leden uit het hele land." Daarna heb ik, verbalisant [verbalisant 1], nogmaals duidelijk aangegeven dat wij niet onder het "normale publiek" vallen maar dat wij ter controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening Barneveld en de bepalingen gesteld in de Drank- en Horecawet het clubhuis wilden betreden. Ik, verbalisant [verbalisant 1], gaf [verdachte] aan dat hij mij niet mocht weigeren. Hierop hoorden wij [verdachte] zeggen: "Ik begrijp dat jullie op jullie strepen willen gaan staan maar dan komen we in een situatie waar jullie niet in willen komen." Daarna hoorden wij [verdachte] op krachtige en dreigende toon zeggen: "Als jullie nu naar binnen gaan wordt het er niet gezelliger op, je komt er gewoon niet in. Er is een besloten vergadering gaande waar we niemand bij willen hebben." Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb genoemde [verdachte] aangegeven dat het een strafbaar feit was ons niet binnen te laten. Ik hield hem staande. Tijdens het weglopen van [verdachte] hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1], hem zeggen: "Ik begrijp dat jullie het recht hebben om naar binnen te willen maar jullie komen er niet in." Dit laatste werd ook met krachtige en dreigende toon gezegd. Vervolgens liepen de genoemde personen het pand weer in en sloten de deur. Een controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet kon dus op dat moment niet worden uitgevoerd.

2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 6 van het proces-verbaal, genummerd PL074J 2013056380) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:

Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaren, hadden sterke aanwijzingen dat er in het clubgebouw van de motorvereniging Barneveld alcoholhoudende drank aanwezig zou zijn. Bij de gemeente Barneveld waren aanvragen binnen gekomen voor een exploitatievergunning op grond van artikel 38 van de APV en een drank- en horecavergunning voor het verstrekken van alcoholhoudende drank.

In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Barneveld is vastgelegd in artikel 147, tweede lid, dat personen aangewezen kunnen worden door college van burgemeester en wethouders voor het toezicht op de naleving van de APV. Op grond van artikel 41, eerste lid, onder b van de Drank- en horecawet heeft de burgemeester ons aangewezen voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Drank- en horecawet.

Artikel 5:15 Algemene Wet Bestuursrecht geeft ons de bevoegdheid met medeneming van de benodigde apparatuur elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner voor het toezicht op de naleving van de APV en de Drank- en horecawet. Daarnaast geeft artikel 42 van de Drank- en horecawet ons de verdergaande bevoegdheid om binnen te treden in een woning, zelfs tegen de wil van de bewoner.

3. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 juni 2014 van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de verklaring van verdachte:

Op 21 februari 2013 was ik in de gemeente Barneveld. Daar heb ik twee opsporingsambtenaren de toegang tot het clubhuis van de motorvereniging geweigerd. Van tevoren zijn er soortgelijke dingen gezegd als die in de tenlastelegging staan. Ik heb gezegd: "Ik begrijp dat jullie op jullie strepen willen gaan staan, maar dan komen we in een situatie waarin we niet willen komen." Ik heb gezegd dat ze niet welkom waren."

Het Hof heeft voorts het volgende overwogen, voor zover van belang:

"Het hof is van oordeel dat de verbale uitingen van verdachte jegens de betreffende opsporingsambtenaren aan duidelijkheid niets te wensen over laten. Verdachte heeft op krachtige en dreigende toon bedreigende taal geuit. Klip en klaar is dat hij niet wilde dat de opsporingsambtenaren het clubhuis van de motorclub zouden betreden. Uiteindelijk ging verdachte (met een aantal andere personen) het clubhuis weer binnen waarbij de deur van het clubhuis voor de ogen van de opsporingsambtenaren werd gesloten. Dit optreden van verdachte maakte het hen op dat moment onmogelijk om het clubhuis van de motorclub te betreden. Het hof is daarom - anders dan de raadsman - van oordeel dat verdachte de opsporingsambtenaren heeft belet (zoals bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht) om het clubhuis binnen te gaan. Voorts deelt het hof de opvatting van de raadsman niet dat de situatie in de onderhavige zaak zich niet laat vergelijken met de situatie zoals aan de orde in het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 maart 2010 (LJN: BN4072), nu in beide zaken op een dreigende manier bedreigende taal werd geuit door de verdachte in de richting van de opsporingsambtenaren ter voorkoming van handelen door de opsporingsambtenaren.

Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat verdachte de opsporingsambtenaren opzettelijk heeft belet om het clubhuis te betreden. Daartoe overweegt het hof dat verdachte de opsporingsambtenaren in niet mis te verstane bewoordingen te kennen heeft gegeven dat zij niet binnen mochten komen. De door verdachte gebezigde verbale uitlatingen zijn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Het hof leidt het opzet van verdachte af uit voornoemde uitlatingen.

Het hof verklaart aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde."

Middel

Het middel klaagt dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip 'beletten' als bedoeld in art. 184 Sr, althans dat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld. Nadat de beide toezichthouders zich ter controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de APV Barneveld en de Drank- en Horecawet hadden begeven naar het perceel Oostvenerweg 2 te Barneveld, alwaar het clubhuis van de motorclub was gevestigd, zij aldaar hadden aangebeld aan het toegangshek en zij, toen de poort door een van de twee naar buiten gekomen mannen was geopend, waren binnengelaten op een soort binnenplaats en hun te verstaan was gegeven aldaar te wachten, hebben zij zich gelegitimeerd als toezichthouder/buitengewoon opsporingsambtenaar en aan de verdachte, die deel uitmaakte van een groep van vier mannen die met degene die de poort geopend had naar buiten gekomen was, meegedeeld dat zij het clubhuis wilden betreden ter controle op de naleving van bepalingen gesteld bij of krachtens de APV Barneveld. De verdachte heeft vervolgens direct op krachtige en dreigende toon meermalen en met bedreigende woorden duidelijk gemaakt dat de toezichthouders "er gewoon niet in" zouden komen. Nadat een van de toezichthouders de verdachte had staande gehouden, is de verdachte weggelopen en heeft op dreigende toon gezegd: "Ik begrijp dat jullie het recht hebben om naar binnen te willen maar jullie komen er niet in". Vervolgens zijn ook de andere personen weggelopen, zijn zij het pand binnengegaan en hebben zij de deur van het clubhuis voor de ogen van de opsporingsambtenaren gesloten, waardoor de controle geen verdere doorgang kon vinden.

Het vorenstaande in aanmerking genomen, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte de door de toezichthouders ondernomen handelingen - die door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk zijn aangemerkt als het begin van de uitvoering van hun controlebevoegdheid - in de gegeven omstandigheden heeft 'belet' door te voorkomen dat de opsporingsambtenaren het clubhuis daadwerkelijk konden betreden, niet blijk van een onjuiste uitleg van die in de tenlastelegging gebezigde, aan art. 184 Sr ontleende, term. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Conclusie AG: Contrair

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende aangevoerd:

“In de eerste plaats dient vrijspraak te volgen omdat op mijn cliënt niet de verplichting rustte om de betreffende opsporingsambtenaren toe te staan het clubhuis binnen te treden. De betreffende ambtenaren hadden weliswaar een controlebevoegdheid, maar uit niets blijkt dat mijn cliënt verplicht was hen toegang te verschaffen tot het clubhuis. Een dergelijke verplichting zou ook in strijd zijn met het nemo-tenetur-beginsel.”

Het hof heeft overwogen dat dit verweer geen doel treft, aangezien de verdachte wordt verweten dat hij de in de tenlastelegging genoemde opsporingsambtenaren heeft tegengewerkt en hem niet wordt verweten dat hij niet heeft meegewerkt met de opsporingsambtenaren. Gelet op deze overweging berust de klacht dat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, voor zover er al van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan worden gesproken, mijns inziens op een verkeerde lezing van het bestreden arrest, zodat het middel feitelijke grondslag mist.


Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^