Artikel: Toetsing van met behulp van AI geproduceerd bewijs vanuit Straatsburgs perspectief

De stormachtige ontwikkeling van Artificial Intelligence (AI) in de afgelopen jaren heeft zowel binnen als buiten de wereld van het strafrecht de nodige pennen in beweging gebracht. Al vroeg is daarbij gesignaleerd dat het gebruik van AI ook risico’s met zich brengt voor het recht op een eerlijk proces. Zo is inmiddels veel geschreven over het gebruik van AI voor het zoeken naar bewijs in grote datasets. In deze discussies is doorgaans een grote rol weggelegd voor zorgen over de transparantie van de gebruikte AI-tools. In de forensische literatuur spelen vergelijkbare zorgen over de inzet van AI. AI zou, kort gezegd, een ‘black box’ zijn, en daarom problemen opleveren voor de toetsing van het daarmee geproduceerde bewijs. In de context van het zoeken naar relevant materiaal in grote datasets zou dit bijvoorbeeld problemen kunnen opleveren voor de verdediging, omdat niet goed meer te achterhalen is hoe het Openbaar Ministerie tot een bepaalde selectie van gegevens is gekomen. In deze bijdrage probeer ik iets meer greep te krijgen op wat de ‘black-box’ problematiek van met AI geproduceerd bewijs nu concreet behelst. Dat doe ik vanuit 1) de vraag of, en zo ja hoe bewijsmateriaal dat geproduceerd is met behulp van AI vanuit het perspectief van artikel 6 EVRM verschilt van andere soorten bewijs, en 2) de vraag of in de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot deskundigenbewijs en toegang tot informatie tijdens het strafproces aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor hoe met deze verschillen moet worden omgegaan.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^