RC merkt strafdossier met aantekeningen verdachte t.b.v. overleg raadsman niet aan als geheimhoudersstukken

Rechtbank Midden-Nederland 19 mei 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2698

Op 14 april 2016 is door de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam in de cel van de verdachte een aantal schriftelijke bescheiden in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft deze stukken niet aangemerkt als geheimhoudersstukken en ter hand gesteld aan opsporingsambtenaren van Midden-Nederland ten behoeve van verder onderzoek. Door hen zijn kopieën van de stukken gemaakt, die nog in het bezit zijn van het onderzoeksteam.

Op 18 april 2016 heeft de raadsman van de verdachte per mail aangegeven, dat verdachte na ontvangst van het strafdossier aantekeningen heeft gemaakt en vragen en/of opmerkingen heeft genoteerd, die geheimhoudersstukken betreffen en behoren tot de beschermwaardige vertrouwelijke communicatie tussen raadsman en cliënt.

Op 21 april 2016 is er op uitnodiging van de rechter-commissaris op het kabinet van de rechter-commissaris te Utrecht overleg geweest tussen de portefeuillehouder strafrecht van de orde van advocaten te Den Haag en de raadsman, teneinde de stelling van de raadsman dat er sprake is van geheimhoudersstukken te toetsen. De raadsman en de portefeuillehouder hebben daarbij inzage gehad in de originele stukken, die door de rechter-commissaris te Rotterdam bij verdachte in beslag zijn genomen en door de officier van justitie in een gesloten enveloppe aan de rechter-commissaris waren toegezonden.

Door de raadsman en de portefeuillehouder zijn de stukken, die volgens de raadsman onder zijn verschoningsrecht vallen, op een aparte stapel gelegd, welke stukken vervolgens door de rechter-commissaris in een enveloppe met het opschrift “wel geheimhoudersstuk’ zijn gedaan.

De stukken, waarvan de raadsman stelde dat deze niet als geheimhoudersstuk moeten worden aangemerkt, zijn in een enveloppe met het opschrift “geen geheimhoudersstuk” gedaan.

Ter toelichting op zijn standpunt over de stukken, die de raadsman tot zijn beroepsgeheim rekent, is door hem ten overstaan van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de portefeuillehouder het volgende aangevoerd. De raadsman geeft aan dat voornoemde stukken vragen van zijn cliënt bevatten over het strafdossier, die hij nog aan de raadsman wil stellen, dan wel informatie bevatten, die zaak gerelateerd zijn, en die zijn cliënt naar alle waarschijnlijk met hem wil bespreken. Het zijn bespiegelingen van zijn cliënt en dat zijn zaken, die met zijn raadsman besproken moeten worden. De stukken zijn van dien aard dat deze niet vrijelijk aan iedereen ter beschikking moeten worden gesteld, aldus de raadsman.

Daarnaast heeft de raadsman nog gesteld dat zijn cliënt vanwege de aan hem opgelegde beperkingen nog niet de gelegenheid heeft gehad de door hem opgestelde stukken met hem te bespreken, maar dat hij deze kennelijk met dat doel op papier heeft gezet.

De portefeuillehouder heeft desgevraagd bevestigd dat hij het standpunt van de raadsman deelt, waarbij hij heeft aangegeven dat de persoon, die de stukken heeft opgesteld, daarin vragen formuleert, die bedoeld zijn om aan zijn raadsman te stellen en niet zozeer aan de recherche.

Beoordeling

Voor de beoordeling van het standpunt van de advocaat achtte de rechter-commissaris het noodzakelijk kennis te nemen van alle in beslaggenomen stukken.

De rechter-commissaris overweegt het volgende:

De aard van de bevoegdheid tot verschoning, die de raadsman als geheimhouder toekomt, brengt met zich dat de beoordeling of de onder verdachte in beslag genomen stukken onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen, in beginsel toekomt aan de geheimhouder zelf. Zijn standpunt dient te worden geëerbiedigd, tenzij er rederlijkwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.

Niet aan de orde is de vraag of de onderhavige schriftelijke bescheiden geschriften zijn die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.

Naar het oordeel van de rechter-commissaris vallen onder het verschoningsrecht alle vertrouwelijke gegevens, die aan de verschoningsgerechtigde in het kader van zijn beroepsuitoefening zijn toevertrouwd. Het kan daarbij gaan om alle gegevens, die over en weer tussen verdachte en zijn advocaat zijn uitgewisseld, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, waarbij de advocaat ook is opgetreden in zijn hoedanigheid als advocaat en zijn cliënt in dat kader bijstaat.

De rechter-commissaris stelt vast dat geen enkel stuk, dat onder verdachte in beslag is genomen, is toevertrouwd aan de geheimhouder. Reeds om die reden is zij van oordeel dat het standpunt van de advocaat zonder redelijke twijfel onjuist is. Voor de veel ruimere uitleg van de advocaat dat ook stukken, die mogelijk bestemd zijn voor uitwisseling met hem, geheimhoudersstukken zijn, is naar het oordeel van de rechter-commissaris geen plaats.

In dat kader wordt ten overvloede nog overwogen dat uit de stukken zelf ook niet is af te leiden dat deze voor overleg met de advocaat waren bestemd. Het enkele gegeven dat een deel van de handgeschreven aantekeningen van verdachte over de strafzaak tegen hem gaan, maakt dat niet anders. Voorts bevatten sommige stukken niet alleen vragen van de verdachte, maar ook door hem geformuleerde antwoorden en de zinsnede ‘Voorbereiding verhoor’.

Het standpunt dat de stukken met vragen (en antwoorden) eerder voor overleg met de advocaat zouden zijn bestemd, dan voor de recherche, is dan ook niet zonder meer begrijpelijk.

Ten slotte volgt de rechter-commissaris de advocaat niet in zijn stelling dat verdachte nog niet in de gelegenheid is geweest de stukken met hem te bespreken vanwege de beperkingen, die aan hem waren opgelegd, nu de verdachte juist in de beperkingen wel contact mag hebben met zijn advocaat.

Gelet op het voorgaande is de rechter-commissaris van oordeel dat het standpunt van de advocaat, dat de op 14 april 2016 onder verdachte inbeslaggenomen stukken geheimhoudersstukken zijn, zonder redelijke twijfel niet juist is.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Beslissing RC over selectie geheimhoudersstukken na beslag bij Officierszoeking: niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag door OM wordt doorzocht, ook niet als daarbij mogelijk geheimhoudermateriaal zal worden aangetroffen

Rechtbank Amsterdam 23 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3330

Op 7 april 2016 heeft bij naam B.V. en naam Trust B.V. een doorzoeking plaatsgevonden door de FIOD onder leiding van officieren van justitie. Daarbij zijn fysieke en digitale stukken in beslag genomen, dit laatste door middel van het maken van een copy van data op de server van naam B.V. (aan de hand van 19 zoektermen op basis van de 6 cases als beschreven in het Aanvangsverbaal d.d. 9 mei 2016). Niet in geschil is dat zich onder dit beslag vermoedelijk stukken bevinden van personen die zich kunnen beroepen op artikel 218 Sv.

In een brief van 2 mei 2016 is door de verdediging van naam B.V. aan de rechter-commissaris “op de voet van artikel 180 Sv” verzocht het ertoe te geleiden dat het verschoningsrecht wordt gerespecteerd, de FIOD en het openbaar ministerie niet langer ongeclausuleerd inzage verkrijgen in data en documenten en dat geheimhouderstukken worden verwijderd uit de data en documenten.

Naar aanleiding van deze brief en de reactie daarop van het openbaar ministerie, zijn partijen door de rechter-commissaris uitgenodigd voor een bijeenkomst op het kabinet met als doel te bezien of tussen het openbaar ministerie en de verdediging afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze van doorzoeking van het beslag met inachtneming van het verschoningsrecht. Voorafgaand en na de bijeenkomst is door de verdediging schriftelijk gereageerd.

De bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Afgesproken is onder meer dat door de verdediging een lijst wordt overgelegd met namen en mailadressen van zogeheten geheimhouders waarop de inbeslaggenomen data gefilterd zouden moeten worden. Het nog niet aangevangen onderzoek van het beslagen materiaal door het onderzoeksteam is bevroren tot en met de beslissing van de rechter-commissaris.

Bij schrijven van 17 mei 2016 heeft de verdediging vervolgens op detailniveau aangegeven hoe, wat haar betreft, de onderhavige “filterprocedure” er uit zou moeten zien en verschillende voorstellen gedaan waaromtrent, bij gebreke van instemming door het openbaar ministerie, de rechter-commissaris om een beslissing wordt gevraagd. Tevens is verzocht de bevriezing van het onderzoek door het onderzoeksteam aan de data te laten voortduren totdat definitief, eventueel door een raadkamer ex artikel 552a Sv, over de te volgen procedure is beslist.

De officier van justitie is akkoord gegaan met de voorgestelde lijst met namen en mailadressen van (afgeleide) verschoningsgerechtigden en overige zoektermen.

Thans is vooral nog in debat de vraag wie, en onder wiens leiding, moet selecteren op geheimhouderstukken en, ingeval van een onwelgevallige beslissing, of het onderzoek verder bevroren dient te blijven totdat definitief is beslist.

In essentie komt het standpunt van de verdediging erop neer dat de rechter-commissaris een actieve rol moet hebben vanaf het allereerste begin van de doorzoeking van de stukken en bestanden. Zo dient de selectie op geheimhoudermateriaal plaats te vinden onder leiding van de rechter-commissaris, moet het materiaal bewaard worden bij de rechter-commissaris en een nieuwe door de rechter-commissaris aan te stellen (externe) FIOD-medewerker aan de rechter-commissaris te rapporteren, aldus de verdediging. Hierop is op 20 mei 2016 per mail gereageerd door de officier van justitie die tot dit alles geen aanleiding ziet en daarop zijn vervolgens per mail nadere standpunten uitgewisseld tussen openbaar ministerie en de verdediging.

Overwegingen rechters-commissarissen

Naam B.V. en naam Trust B.V. zijn geen kantoren van personen waarop artikel 218 Sv ziet, het zijn geen notaris- en/of advocatenkantoren. De doorzoekingen zijn hier niet verricht onder leiding van een rechter-commissaris, maar door de FIOD onder leiding van een officier van justitie. Bij de doorzoekingen is door de officier van justitie beslag gelegd op fysieke stukken en op digitale bestanden.

Voorop gesteld moet worden dat deze zoekingen en de wijze van beslaglegging onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie plaatsvindt. Op grond van artikel 552a Sv kunnen belanghebbenden zich bij de raadkamer van de rechtbank schriftelijk beklagen over inbeslagneming.

Indien en voor zover de verdediging bedoeld heeft zich bij de rechter-commissaris te beklagen over inbeslagneming is zij niet-ontvankelijk.

Voorts is van belang de notie dat voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan in beslag genomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, zijn daarvan niet uitgezonderd. Het gaat hier weliswaar om een grote hoeveelheid data, maar computerbestanden of e-mailboxen lenen zich naar hun aard niet eenvoudig voor gespecificeerde inbeslagneming en afzonderlijk onderzoek. Dat onder de gegevens zich ook mogelijk geheimhoudergegevens bevinden is inherent aan de wijze van inbeslagneming, maar dit maakt niet meteen dat sprake is van een inbreuk op rechten. Het is niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag door het openbaar ministerie wordt doorzocht, ook niet als daarbij mogelijk geheimhoudermateriaal zal worden aangetroffen. Het is in zijn algemeenheid prettig indien overleg kan plaatsvinden tussen verdediging en openbaar ministerie over de te volgen werkwijze. Het is echter niet de bedoeling dat de FIOD helemaal geen onderzoek op de data meer kan doen, omdat er mogelijk op geheimhouderstukken wordt gestuit.

Tegen deze achtergrond is het volgende juridische toetsingskader van belang.

Volgens vaste jurisprudentie dient bij een onderzoek als het onderhavige gewaarborgd te zijn dat de in beslag genomen gegevensdragers op de voet van artikel 125l Sv worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de beroepsgeheimhouder niet in het gedrang komt.

Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden is inbreuk op het verschoningsrecht toelaatbaar. Het is dan aan de rechter-commissaris om te beoordelen of bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Door het openbaar ministerie is hier (nog) niet gesteld dat sprake zou zijn van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat in deze casus de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

Toetsingskader voor de beoordeling van het beslag voor zover dat betrekking heeft op verschoningsgerechtigden vormt dan artikel 98 Sv, zoals dat luidt sinds 1 maart 2015, en voor het digitale beslag is dat artikel 125l Sv. Op grond van deze artikelen worden geen stukken in beslag genomen en/of gegevens doorzocht waarop het verschoningsrecht berust, tenzij het gaat om zogeheten corpora en/of instrument delicti (artikel 98, vijfde lid Sv). Brieven en geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend zijn volgens de Hoge Raad überhaupt geen object van het verschoningsrecht. Dit betekent dat naar corpora en instrumenta delicti steeds mag worden gezocht, tenzij daarbij inbreuk wordt gemaakt op het geheime karakter van andere stukken.

In de praktijk heeft zich een met waarborgen omgeven procedure ontwikkeld – ook door de Hoge Raad meermalen goedgekeurd – waarbij in grote lijnen het erop neerkomt dat in onderzoeken als het onderhavige met een omvangrijk beslag op digitale bestanden eerst gefilterd wordt door een speciaal aangestelde FIOD-medewerker op geheimhoudermateriaal die niet aan het onderzoek verbonden is. Het mogelijke geheimhoudermateriaal wordt vervolgens aangeboden aan de rechter-commissaris, op het kabinet bewaard en vervolgens worden de betrokken geheimhouders uitgenodigd om zich, desgewenst in aanwezigheid van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep, uit te laten over de volgende vragen:

  • Is het een stuk/bestand waarop het verschoningsrecht ziet;
  • Zo ja, wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht;
  • Zo ja, is sprake van zogeheten corpora en/of instrumenta delicti.

Vervolgens neemt de rechter-commissaris een beslissing, waartegen door de verschoningsgerechtigde zelf op grond van artikel 98, vierde lid Sv een klaagschrift kan worden ingediend. In die procedure kan ook worden geklaagd over de wijze van doorzoeken.

Beslissingen

Tegen de achtergrond van het hier eerder vooropgestelde en geschetste toetsingskader is in het onderhavige geval de werkwijze die door de officier van justitie wordt voorgestaan en toegelicht in de mail van 20 mei 2016 zorgvuldig te noemen. Deze werkwijze komt naar het oordeel van de rechters-commissarissen meer dan voldoende tegemoet aan de belangen van eventuele verschoningsgerechtigden.

Het verzoek tot aanstelling van een nieuwe (externe) FIOD-medewerker die onder leiding van de rechter-commissaris gaat opereren, wordt afgewezen. Voor het doorzoeken van stukken en bestanden op geheimhoudermateriaal heeft het openbaar ministerie thans een werkwijze voorgesteld, waarin een rol is toebedeeld aan een zogeheten FIOD geheimhoudermedewerker die niet inhoudelijk bij de zaak betrokken is en aan de hand van de door de verdediging aangedragen lijst voor de eerste filtering zal zorgdragen. In dit geval is ook een officier van justitie ingezet die niet bij het onderzoek betrokken is en met wie de FIOD geheimhoudermedewerker kan overleggen. Het inzetten van een dergelijke FIOD geheimhoudermedewerker en/of geheimhouders officier van justitie is, zoals gezegd, niet ongebruikelijk, efficiënt en als zodanig niet in strijd met het doel van de wettelijke bepaling. Het gaat er immers om juist het verschoningsgerechtigde materiaal te (onder)scheiden van het overige.

Daarbij moet worden opgemerkt dat zoekingen als de onderhavige niet uitzonderlijk zijn en er doorgaans veel materiaal te doorzoeken valt. FIOD medewerkers zijn daartoe bij uitstek geschikt. De rechter-commissaris heeft in dit stadium van het strafrechtelijke onderzoek, waarin doorgaans nog geen vordering door het openbaar ministerie is gedaan, geen tot weinig informatie over het lopende strafrechtelijke onderzoek en de verdenking. Ook beschikt hij/zij doorgaans over minder technische mogelijkheden en kennis over het doorzoeken van (zeer) grote digitale bestanden. Waarom, zoals door de verdediging wordt verzocht, genoemde FIOD medewerkers niet, of alleen op het kabinet onder leiding van een rechter-commissaris, zouden moeten selecteren valt niet in te zien. Er zijn tot op heden geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de argwaan richting de FIOD, waarvan blijk wordt gegeven met dit verzoek, rechtvaardigen. Overigens is er om dezelfde redenen veel voor te zeggen om de oorspronkelijke image als back-up te bewaren bij de digitale afdeling van de FIOD en buiten het bereik van het onderzoeksteam. Het bewaren van de oorspronkelijke image is gebruikelijk voor het geval het openbaar ministerie nog een vordering wenst te doen. Er is thans geen goede grond aan te wijzen voor een bewaarplicht van dit materiaal in een kluis op het kabinet.

Het verzoek van de verdediging te gelasten dat het onderzoek op het beslag bevroren blijft totdat definitief, eventueel door een raadkamer (van de Hoge Raad) ex artikel 552a Sv, is beslist op voornoemde punten, wordt eveneens afgewezen. Naar ons oordeel is de door de officier van justitie voorgestelde selectieprocedure van het geheimhoudermateriaal zorgvuldig, zodat na ommekomst daarvan het onderzoek naar de beslagen data, dat nog niet is aangevangen, van start kan gaan. Een andersluidend standpunt zou een nodeloze vertraging opleveren en een onacceptabele frustratie van het onderzoek met zich brengen. Een bevriezing van onderzoek op beslag hangende de raadkamerprocedure komt alleen toe aan een verschoningsgerechtigde zelf die ex artikel 552a Sv een klaagschrift indient met een klacht over inbreuk op zijn verschoningsrecht en/of betwisting van corpora/instrumenta delicti. Dan wordt het onderzoek naar het (mogelijke) geheimhouderdeel van het beslag bevroren. Of er materiaal is/wordt aangetroffen waarop het verschoningsrecht ziet, of en zo ja door wie een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht, of er sprake is van corpora/instrumenta delicti etc., dit zijn allemaal kwesties die nog moeten blijken.

Het is de vraag of tegen de onderhavige beslissingen een rechtsgang open staat. Artikel 180 Sv noch artikel 182 Sv lijkt hier in te voorzien. Mocht de verdediging een bezwaarschrift indienen en de raadkamer dit ontvankelijk achten is naar het oordeel van de rechter-commissaris een bevriezing van het beslag totdat op dit bezwaar definitief is beslist evenmin aan de orde om dezelfde redenen als hiervoor genoemd.

Samengevat komen de rechters-commissarissen tot de volgende conclusies:

  • Voor zover de verdediging zich beklaagt over het beslag is het niet-ontvankelijk;
  • De belanghebbende bij het beslag kan op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift indienen;
  • Het is niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag wordt doorzocht op geheimhoudermateriaal;
  • De door het openbaar ministerie voorgesteld werkwijze doet recht aan het verschoningsrecht;
  • Er bestaat geen aanleiding tot aanstelling van een nieuwe FIOD-medewerker;
  • De oorspronkelijke image kan als back-up bewaard blijven op de digitale afdeling van de FIOD, buiten bereik van het onderzoeksteam;
  • Eventueel geheimhoudermateriaal wordt aangeboden aan de rechter-commissaris en bewaard op het kabinet, waarna de gebruikelijk procedure van uitnodigen van verschoningsgerechtigden wordt gevolgd die (zelf) tegen een beschikking van de rechter-commissaris een rechtsmiddel kunnen aanwenden;
  • De bevriezing van het onderzoek op het beslag wordt opgeheven.

 

Lees hier de volledige uitspraak.
Print Friendly and PDF ^

'De (digitale) doorzoeking bij een notaris- of advocatenkantoor | Enkele problemen nader belicht'

Doorzoeking van de administratie op een notaris- of advocatenkantoor is een juridisch complexe gebeurtenis. Regelgeving in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot doorzoeking bij verschoningsgerechtigden is zeer summier en de jurisprudentie biedt alleen standaardoverwegingen van de Hoge Raad over de toepasselijkheid van het verschoningsrecht. Dit heeft tot gevolg dat het moeilijk is vast te stellen hoe een doorzoeking moet plaatsvinden. Deze bijdrage geeft aan de hand van jurisprudentie en ervaringen een praktische ‘handleiding’ voor een dergelijke doorzoeking. Het artikel geeft aan wanneer er sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ en bespreekt de rol van de officier van Justitie en de rechter-commissaris bij de voorbereiding van de doorzoeking. Voor wat betreft de doorzoeking zelf is er aandacht voor zoektermen, zeer uitzonderlijke omstandigheden, corpora er instrumenta en de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit. Afgesloten wordt met een aantal opmerkingen over de technische aspecten van een zoeking in de digitale administratie van een advocaten- of notariskantoor. Lees verder:

 

Dit artikel kunt u enkel raadplegen indien u bent geabonneerd op Trema. 

 

 

Print Friendly and PDF ^

'Het Zeeslag-arrest: weer enkele bakens van het notariële verschoningsrecht in kaart gebracht'

In een recent arrest besteedt de strafkamer van de Hoge Raad opnieuw aandacht aan het verschoningsrecht, toekomend aan een notaris. Het verschoningsrecht bevindt zich in onstuimige zeeën. Aandacht voor de jurisprudentie over het verschoningsrecht is zeker van belang nu dat meer en meer onder druk ligt van opsporingsautoriteiten en een codificatie in het Wetboek van strafvordering is aangekondigd. Teneinde het Zeeslag-arrest te duiden, worden eerst enige ijkpunten weergegeven die de Hoge Raad aangaf in het Ogem/notaris Maas-arrest en worden enkele ontwikkelingen aangestipt.

Lees verder:

 

Dit artikel kunt u enkel raadplegen indien u bent geabonneerd op WPNR.

 

Print Friendly and PDF ^

Inbeslagneming gegevensdragers onder advocaat

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 maart 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1994 Namens klager is aangevoerd dat op 9 april 2015 onder hem gegevensdragers in beslag genomen zijn. Van de gegevensdragers zijn door de opsporingsinstanties kopieën gemaakt, hetgeen dient te worden aangemerkt als gebruik. Het klaagschrift richt zich tegen het gebruik van de in beslag genomen voorwerpen. Daarnaast richt het klaagschrift zich op de inbeslagneming, die in strijd met de wet en regelgeving heeft plaatsgevonden. Klager verzoekt het beklag gegrond te verklaren, te verklaren dat de inbeslagneming onrechtmatig heeft plaatsgevonden en voorts te gelasten dat alle gemaakte kopieën aan klager worden overhandigd, dan wel worden vernietigd.

De officier van justitie heeft in de conclusie van 1 maart 2016 aangevoerd dat van de digitale gegevensdragers die klager ten tijde van zijn aanhouding bij zich had, een “image” is gemaakt. De image ligt in de kluis bij de politie en is in afwachting van de verdere procedure daaromtrent nog niet onderzocht. De gegevensdragers zijn na het maken van een kopie aan klager geretourneerd.

Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat klager niet ontvankelijk is. Het beslag is geëindigd, nu de beslagen voorwerpen aan klager zijn teruggegeven. Er is geen strafvorderlijk middel om na teruggave van het voorwerp onrechtmatig gebruik van het beslagene aan de orde te stellen. Het beklag is daarmee niet ontvankelijk. mening, mocht de rechtbank klager wel ontvankelijk verklaren, dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Gelet op de aard van de werkzaamheden van klager, die te duiden zijn als trustwerkzaamheden, is geen sprake van bestanden die onder het verschoningsrecht vallen, zodat er dus geen sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 98 Sv.

Meer subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Mocht klager gezien worden als verschoningsgerechtigde, dan is artikel 98 Sv van toepassing en dient de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld te worden om te beslissen over de (definitieve) inbeslagneming en de kennisname van de bestanden. De gegevensdragers zijn (waren) ook in dat geval vatbaar voor inbeslagname, omdat, gelet op de rol en positie van klager, in redelijkheid kan worden vermoed dat zich op de gegevensdragers stukken bevinden die onderdeel uitmaken van de strafbare feiten waarvan klager wordt verdacht, dan wel die tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend (corpora en instrumenta delicti). In casu is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden, aangezien klager zelf verdacht wordt van betrokkenheid bij ernstige strafbare feiten en - als medepleger - onderdeel is van een groot verband van (mede)plegers. Op grond hiervan dient het verschoningsrecht te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. In een dergelijk geval is het niet meer aan de verschoningsgerechtigde om aan te geven welke stukken voor inbeslagneming (dan wel gebruik) in aanmerking komen, maar is het de rechter-commissaris die - bij voorkeur in overleg met de Deken - bepaalt of bepaalde stukken mogen worden gebruikt en aldus kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.

Ter zitting heeft de raadsman betoogd dat klager ontvankelijk is in zijn beklag. Klager is advocaat en staat als zodanig ingeschreven in Luxemburg. Op de in beslag genomen laptop van klager staan gegevens van vele van zijn cliënten, ook cliënten die niet in dit onderzoek voorkomen en geen (mede-)verdachten zijn. Inbeslagneming had conform de regelgeving dienen plaats te vinden, hetgeen niet is geschied. In deze zaak zijn door de wijze van inbeslagneming alle waarborgen overboord gegooid. Zodoende is het noodzakelijk te oordelen of de inbeslagneming rechtmatig is. De Hoge Raad maakt onderscheid tussen het gebruik van het in beslag genomen voorwerp en het gebruik van de aan dat voorwerp ontleende informatie. Over het laatste kan niet geklaagd worden, over het eerste wel. Zodoende is klager volgens de raadsman tevens ontvankelijk in zijn beklag tegen het gebruik, bestaande uit het maken van de kopie. Met betrekking tot de toepassing van het verschoningsrecht heeft de raadsman aangevoerd dat in het geval van klager noch de rechter-commissaris noch de Deken bij de inbeslagneming betrokken is geweest. Bovendien is verzuimd de rechter-commissaris gelegenheid te geven zich voorafgaand aan de beslagneming uit te laten over de rechtmatigheid van het beslag. Daarmee is klager de mogelijkheid ontnomen om te klagen.

Naast de formele gebreken geldt dat het gebruik onrechtmatig was, omdat het materieel om geheimhoudersstukken gaat. Er staan veel meer stukken op de gegevensdragers dan uitsluitend stukken toeziende op de werkzaamheden voor de medeverdachten. Evenmin is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor een geoorloofde doorbreking van het verschoningsrecht zou kunnen plaatsvinden. De raadsman verzoekt de klaagschriften gegrond te verklaren en te gelasten dat alle gemaakte kopieën aan klager worden overhandigd, dan wel worden vernietigd.

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Op de image staan documenten die van belang zijn voor waarheidsvinding. Klager is verdachte van ernstige strafbare feiten. Klager is als trustmedewerker, en niet als advocaat, betrokken geweest bij naam company. Uit de correspondentie blijkt dat de officier van justitie in contact is getreden met de rechter-commissaris en dat de rechter-commissaris te kennen heeft gegeven zoveel mogelijk te handelen overeenkomstig artikel 98 Sv, waarbij als feitelijk uitgangspunt had te dienen dat de inbeslagneming reeds had plaatsgevonden en waarbij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat de rechtmatigheid van de inbeslagneming te zijner tijd op een zitting of, voorafgaand daaraan, in een procedure ex artikel 552a Sv aan de orde kon worden gesteld. De rechter-commissaris zal, indien de rechtbank de inbeslagneming rechtmatig oordeelt, de geëigende procedure volgen.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank dient allereerst te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn beklag.

Artikel 98, eerste lid, Sv bepaalt dat bij personen met bevoegdheid tot verschoning, als bedoeld in artikel 218, tenzij met hun toestemming, niet in beslag worden genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt en dat de rechter-commissaris bevoegd is ter zake te beslissen.

De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak artikel 98, eerste lid, Sv van toepassing is. Klager is immers, zo blijkt uit het dossier en is ook niet weersproken door de officier van justitie, advocaat in Luxemburg en heeft als zodanig een bevoegdheid tot verschoning.

Tevens stelt de rechtbank vast dat de in artikel 98, eerste lid, Sv omschreven procedure niet is gevolgd. Onder klager zijn zonder zijn toestemming gegevensdragers in beslag genomen, terwijl de rechter-commissaris hierover geen beslissing had genomen.

Van de gegevensdragers zijn kopieën gemaakt. Deze kopieën zijn gedeponeerd in een kluis en van de inhoud daarvan is door de officier van justitie of het onderzoeksteam geen kennis genomen. De gegevensdragers zijn aan klager terug gegeven.

De rechtbank is van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming van de gegevensdragers, nu de inbeslaggenomen gegevensdragers reeds aan hem zijn teruggegeven. De wet kent niet de mogelijkheid om met een klaagschrift na beëindiging van het beslag te doen vaststellen dat de inbeslagneming onrechtmatig was. Dit kan bij de behandeling van de strafzaak aan de orde worden gesteld.

Tevens is de rechtbank van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klaagschrift gericht tegen het gebruik van de in beslag genomen gegevensdragers, nu artikel 552a Sv niet voorziet in het doen van beklag tegen het gebruik van gegevens die zijn ontleend aan in beslag genomen voorwerpen (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5510).

Ten aanzien van de kennisneming van de inhoud van de gemaakte kopieën overweegt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 98, tweede lid, Sv van toepassing is. Deze bepaling schrijft voor dat, indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, niet tot kennisgeving overgegaan wordt dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.

De rechter-commissaris heeft nog geen beslissing genomen over de vraag of tot kennisneming mag worden overgegaan. Mocht de rechter-commissaris beslissen dat kennisneming is toegestaan, dan kan klager tegen deze beslissing op grond van artikel 98, vierde lid, Sv een klaagschrift indienen. Deze situatie is thans (nog) niet aan de orde.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank klager niet-ontvankelijk verklaren in beide klaagschriften.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^