Hof veroordeelt verdachte na verwijzing van de HR voor bedrieglijke bankbreuk. Verdachte heeft niet voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van administratie.

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 4 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:351

Hof veroordeelt verdachte na verwijzing van de Hoge Raad voor bedrieglijke bankbreuk. Verdachte heeft als bestuurder/penningmeester van de Stichting niet voldaan aan de op hem op grond van de artikelen 2:10 en 3:15a (oud; thans artikel 3:15i) BW rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van de administratie. Hij wist in de tenlastegelegde periode, waarin hij bestuurder/penningmeester was van de Stichting, dat door de Stichting niet op zodanige wijze een administratie werd gevoerd dat hieruit te allen tijde zonder veel moeite een betrouwbaar inzicht in de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van de Stichting kon worden verkregen. Verdachte wist dat er een faillissement voor de stichting dreigde. Dat dreigende faillissement is uiteindelijk ook gevolgd. Het is een feit van algemene bekendheid dat nalatigheden in het voeren van een deugdelijke administratie zoals hier aan de orde om redenen als vermeld in het arrest leiden tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Verdachte had minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht op de bedrieglijke verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers.

Procesverloop

Het gerechtshof Arnhem heeft in hoger beroep bij arrest van 13 juli 2007 (parketnummer 21-002310-05) - met vernietiging van bovengenoemd vonnis - de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 16 februari 2010 (nr. S 08/02171) voormeld arrest vernietigd enkel ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar het hof Arnhem, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Het gerechtshof Arnhem heeft daarna bij arrest van 17 augustus 2011 (parketnummer 21-001284-10) - met vernietiging van bovengenoemd vonnis voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld en (ter zake van beide feiten) een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis.

De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 14 januari 2014 (nr. S 11/05755) voormeld arrest vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof, teneinde de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Aan het oordeel van dit hof zijn thans nog onderworpen de beslissingen ter zake het onder 1 ten laste gelegde feit en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op die gedeelten van het beroepen vonnis.

Standpunt AG en verdediging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Door de verdediging is vrijspraak bepleit, subsidiair verzocht om, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, geen voorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen.

Oordeel hof

Door de verdediging is aangevoerd dat de administratie wel toereikend was en dat, indien het hof van mening mocht zijn dat verdachte niet aan de boekhoudverplichting heeft voldaan, verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon hierdoor zouden worden verkort.

Het hof overweegt als volgt.

Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is ten minste vereist dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen ten opzichte van het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 2:10 en/of 3:15a (oud) BW. Voorts moet dit nalaten zijn verricht “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon”. Dit wil zeggen dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten der schuldeisers (oftewel op de benadeling van de schuldeisers), waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van dit voorwaardelijk opzet is allereerst vereist dat de gedragingen van verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op die benadeling hebben doen ontstaan. Daarnaast moet de verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat naam Stichting bij vonnis van de rechtbank Zwolle op 4 oktober 2000 failliet is verklaard waarbij mr. J.A. Werner tot curator is benoemd. Voorts blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode formeel bestuurder was van naam Stichting voor naamswijzigingen vanaf 12 mei 2000 van naam Stichting na naamswijziging (verder aangeduid als de Stichting) en dat hij uit hoofde van zijn functie als penningmeester samen met de andere bestuursleden de verantwoordelijkheid droeg voor het financieel beheer en de financiële administratie van de Stichting.

Ondeugdelijke boekhouding

Het bestuur van de Stichting was in de bewezenverklaarde periode ingevolge artikel 2:10 BW en artikel 3:15a (oud; thans artikel 3:15i) BW verplicht in de periode vóór faillissement van de vermogenstoestand en van alles betreffende de werkzaamheden, naar de eisen die uit deze werkzaamheden voorvloeien, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de Stichting konden worden gekend.

De Stichting regelde de financiële zaken voor personen met grote financiële problemen, wat de importantie van deze verplichting benadrukt, te meer nu de Stichting voor de gelden van de cliënten waarvoor zij het bewind voerde geen derdenrekening aanhield. Verdachte had als bestuurder/penningmeester derhalve de taak ervoor zorg te dragen dat een zodanige administratie werd gevoerd en dat deze op zodanige wijze werd bewaard dat hieruit te allen tijde zonder veel moeite een betrouwbaar inzicht in de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van de Stichting kon worden verkregen.

Verdachte heeft ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem op 29 juni 2007 verklaard dat hij, toen het faillissement van de Stichting werd uitgesproken, geen administratie meer had van de Stichting, dat hij via betrokkene 1 en betrokkene 2 vóór het faillissement de administratie van de Stichting had ontvangen (acceptgiro’s en dozen met ordners) en dat hij die linea recta naar betrokkene 3 heeft gebracht. Dit wordt bevestigd door betrokkene 1, die vanaf mei 1999 de administratie van de Stichting deed. Zij heeft tegenover de FIOD verklaard dat zij op 7 september 2000 van verdachte de opdracht kreeg om de administratie van de Stichting veilig te stellen, dat zij vervolgens een deel naar verdachte heeft gebracht en het andere deel naar de familie betrokkene 2, waar verdachte dat andere deel weer heeft opgehaald. betrokkene 1 heeft verder verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij de boekhouding heeft overgedragen aan betrokkene 3. betrokkene 3 verklaarde tegenover de FIOD dat verdachte in het bezit was gekomen van de administratie van de Stichting en dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat die administratie bij hem, betrokkene 3, kwam. Met administratie bedoelt hij de maandoverzichten van de klanten die onder zijn beheer stonden, want een financiële administratie was er niet. betrokkene 3 heeft verklaard dat hij alles aan de curator heeft gegeven. De doos met bankafschriften van de Stichting die tijdens de doorzoeking op 5 juni 2003 in zijn woning werd aangetroffen, was volgens betrokkene 3 abusievelijk achtergebleven in zijn woning.

Op 30 augustus 2001 heeft de curator, mr. Werner, aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. In deze aangifte geeft mr. Werner aan dat, voor zover hij heeft kunnen constateren, er binnen de Stichting geen andere administratie aanwezig was dan de klad kasadministratie/handmatig bijgehouden kasboek die/dat hij van de eerder uitgetreden bestuurder betrokkene 3 had ontvangen. Ondanks herhaalde vragen aan betrokkene 3 en verdachte heeft de curator niet meer ontvangen dan op 7 mei 2001 een aantal dozen met administratieve bescheiden, waarvan de curator aan de FIOD een kopie van de specificatie van de inhoud heeft overhandigd. Deze specificatie vermeldt afschriften van drie bankrekeningnummers informatie bankrekeningen); een aantal kasstukken en –overzichten uit 1997, 1998, januari-maart 1999 en 18 archiefdozen met cliëntendossiers.

Uit voormelde specificatie - die blijkens het voorafgaande, behoudens de tijdens de doorzoeking bij betrokkene 3 aangetroffen bescheiden, de gehele gevoerde administratie van de Stichting betrof - blijkt dat er geen balansen, staten van baten en lasten, grootboeken en dagboeken zijn aangetroffen. Ook bij de stukken die op 5 juni 2003 in de woning van betrokkene 3 zijn aangetroffen ontbraken dergelijke stukken.

In de door verdachte als voormalig penningmeester en betrokkene 3 als voormalig bewindvoerder ondertekende brief van 11 oktober 2000 aan de curator wordt ook geschreven dat er bij de naam Stichting voor naamswijzigingg een boekhouding was en dat de financiële klantenadministratie doorgaans maandelijks werd bijgewerkt.

Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte in de ten laste gelegde periode als bestuurder/penningmeester van de Stichting niet heeft voldaan aan de op hem op grond van de artikelen 2:10 en 3:15a (oud; thans artikel 3:15i) BW rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van de administratie.

II. Wetenschap verdachte over ondeugdelijke boekhouding

Verdachte heeft in zijn verklaring tegenover de verbalisanten op 3 april 2003 aangegeven dat toen hij bestuurder/penningmeester werd mevrouw betrokkene 1 de administratie deed, dat hij zich niet met de dagelijkse gang van zaken bemoeide en dus weinig over de boekhouding kan vertellen, dat er onder zijn verantwoording als penningmeester door de Stichting over de jaren 1999 en 2000 nooit een jaarrekening is opgemaakt en dat hij niet wist waaruit de administratie buiten het kladkasboek bestond en of er ooit een kascontrole werd gehouden.

Ter terechtzitting van het hof Arnhem d.d. 29 juni 2007 verklaarde hij dat de ECD langs was geweest voor een controle en dat toen werd aangegeven dat het anders moest. Gelet op de opmerking van verdachte op diezelfde terechtzitting dat ze naar aanleiding van de opmerkingen van de ECD de administratie na 1 januari 2000 wilden veranderen, moet dit vóór 1 januari 2000 zijn geweest. Verder verklaarde verdachte tijdens die terechtzitting dat er vroeger grootboekrekeningen waren per cliënt en dat deze niet meer werden bijgehouden toen hij kwam.

betrokkene 3 heeft in zijn verklaring tegenover de verbalisanten op 27 augustus 2003 verklaard dat verdachte al in mei 1999 een aantekening in het kasboek heeft gemaakt die luidde: "Het kasboekje is een rotzootje. Hiervoor neem ik geen verantwoording". Voorts verklaarde betrokkene 3 dat er geen financiële administratie (boekhouding) was en dat de boekhouding uit niet meer bestond dan een slecht bijgehouden kasboek.

Uit het vorenstaande volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode, waarin hij bestuurder/penningmeester was van de Stichting, wist dat door de Stichting niet op zodanige wijze een administratie werd gevoerd dat hieruit te allen tijde zonder veel moeite een betrouwbaar inzicht in de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van de Stichting kon worden verkregen.

III. Wetenschap verdachte van mogelijk faillissement

betrokkene 3 heeft op 9 oktober 2000 tegenover de verbalisanten verklaard dat door de Stichting een nieuw pand werd gehuurd waardoor voor 15.000 gulden aan garantiesom en huurbijdrage kwam open te staan en dat voor 25.000 gulden goederen werden besteld bij Ikea waarvoor geen dekking was. Omdat betrokkene 3 voorzag dat de stichting daardoor grote financiële problemen zou krijgen, is hij toen opgestapt. Hij heeft verdachte verzocht om aan te blijven als penningmeester, wat verdachte heeft gedaan. Uit stukken van de Kamer van Koophandel blijkt dat betrokkene 3 op 31 maart 1999 uit de functie van bestuurder/vice-voorzitter is getreden.

In de brief van verdachte en betrokkene 3 aan de Gerechten Lelystad d.d. 16 januari 2001, gevoegd als bijlage bij het verhoor door de rechter-commissaris van betrokkene 4, wordt gemeld dat mevrouw betrokkene 5 “een dreigend en onafwendbaar faillissement wilde; hof omzeilen door een naamswijziging door te voeren, genaamd naam Stichting na naamswijziging om de aanspraken van de verhuurder en van Ikea te omzeilen, hetgeen niet is gelukt”. Uit het formulier wijziging vennootschaps- of rechtspersoongegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte op 17 mei 2000 dit formulier heeft ingevuld, waarin hij heeft verzocht om de naam van de naam Stichting voor naamswijziging per 12 mei 2000 te wijzigen in naam Stichting na naamswijziging. 

Verdachte heeft ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem d.d. 29 juni 2007 verklaard dat hij wist dat het faillissement in de lucht hing en dat “het kon vriezen en (…) kon dooien”, en dat ze hebben geprobeerd het tegen te houden door het laminaat te betalen. Volgens verdachte werd in september 2000 met een faillissement gedreigd.

Uit het vorenstaande leidt het hof af dat verdachte in ieder geval op 17 mei 2000 wist dat er een faillissement voor de stichting dreigde en dat deze dreiging is blijven bestaan. Dat dreigende faillissement is uiteindelijk ook gevolgd. Volgens mededeling van de curator waren er activa van de boedel voor een totaalbedrag van fl. 1.200,00. De schuldenlast bedroeg FL. 74.431,28.

IV. Opzet verdachte op verkorting rechten schuldeisers

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen, kan worden geconcludeerd dat er tijdens het bestuurderschap van verdachte in de bewezenverklaarde periode sprake was van een ondeugdelijke boekhouding bij de Stichting en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verder is komen vast te staan dat De Stichting in ieder geval omstreeks mei 2000 op een faillissement afstevende en dat verdachte daarvan op de hoogte was en daarmee ook rekening hield. Desondanks heeft hij, als bestuurder van de stichting, toen nagelaten om maatregelen te nemen om de boekhouding op orde te krijgen.

Gelet op het feit dat, naar het oordeel van het hof, de Stichting vanaf omstreeks mei 2000 op een faillissement afstevende, bestond vanaf die tijd ten minste de aanmerkelijke kans dat schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld door voormeld nalaten een deugdelijke administratie te voeren. De curator in het faillissement zou immers op basis van deze administratie niet in staat zijn om binnen redelijke termijn overzicht te krijgen van de rechten en de plichten van de failliete Stichting. Ook zou de curator bij gebreke van een deugdelijke administratie geen, althans slecht zicht hebben op eventuele onttrekkingen aan de boedel of andere onregelmatigheden voorafgaand aan het faillissement van de Stichting en aldus aanmerkelijk zijn beperkt in zijn mogelijkheden om door middel van een Actio Pauliana, acties uit onrechtmatige daad of ingevolge de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid ingeval van Faillissement de daaruit ontstane schade voor de schuldeisers te beperken.

Zoals gezegd, is komen vast te staan dat verdachte omstreeks mei 2000 rekening hield met een faillissement van De Stichting en op de hoogte was van de zeer ondeugdelijke administratie. Het is een feit van algemene bekendheid dat nalatigheden in het voeren van een deugdelijke administratie zoals hier aan de orde om voormelde redenen leiden tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Ook verdachte moet hiervan, temeer gelet op zijn beroep van kandidaat-notaris, op de hoogte zijn geweest. Door toen desondanks geen maatregelen te nemen als hiervoor bedoeld, heeft verdachte die aanmerkelijke kans dan ook bewust aanvaard.

Het hof acht derhalve bewezen dat verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht had op de bedrieglijke verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers en verwerpt daarom de verweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Het bewezen verklaarde levert op: het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15a, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 343, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht zoals het luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van het thans onder 1 en bij arrest van het gerechtshof Arnhem d.d. 13 juli 2007 onder 2 bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 80 uur.

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het als bestuurder van een Stichting plegen van bedrieglijke bankbreuk en aan valsheid in geschrift (zoals bewezen verklaard door het gerechtshof Arnhem bij arrest van 13 juli 2007, parketnummer 21-002310-05). Bij het laatstgenoemde feit gaat het om een geschrift waarin valselijk wordt vermeld dat verdachte een volmacht geeft in zijn hoedanigheid van penningmeester van naam Stichting na naamswijziging. In dit geschrift meldt verdachte zijn toenmalige beroep/ambt van kandidaat-notaris en het geschift is voorzien van een stempel van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Verdachte misbruikte dus het imago van betrouwbaarheid van het notariaat.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

'Help curator om faillissementsfraude echt te zien'

Het kabinet maakt haast met het aanscherpen van de faillissementswet. In het laatste ingediende wetsvoorstel, het Voorontwerp ‘versterking positie curator voor de bestrijding van faillissementsfraude’, wordt curatoren een wettelijke (fraude)signalerende taak opgelegd. Hieraan zullen velen echter niet kunnen voldoen.

Lees verder:

Meer weten over het wetsvoorstel versterking positie curator? Kom dan op donderdag 26 maart 2015 naar de Cursus Faillissementsfraude. Tijdens deze cursus zal aandacht worden besteed aan de strafrechtelijke, civielrechtelijke én fiscaalrechtelijke aspecten van faillissementsfraude.
Klik hier voor meer informatie. 
Print Friendly and PDF ^

Uitspraak in onderzoek naar o.a. faillissementsfraude en witwassen

De rechtbank heeft gisteren uitspraak gedaan in de zaken tegen 11 verdachten in het ZION-onderzoek. Een onderzoek naar faillissementsfraude, witwassen, criminele organisatie en valsheid in geschrift gepleegd in de periode van 2011 tot 2013.

Lege handen

De hoofdverdachte, een 50-jarige man uit Venray, is veroordeeld voor het in een georganiseerd crimineel verband plegen van faillissementsfraude, witwassen en valsheid in geschrift. B.V.’s werden in het zicht van een faillissement overgenomen en leeggetrokken, zodat de schuldeisers met lege handen achterbleven. De rechtbank heeft de hoofdverdachte een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, waarbij naast de ernst van de feiten en zijn strafblad, ook rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij schoon schip heeft gemaakt. Omdat verdachte de feiten heeft gepleegd in de uitoefening van het beroep van statutair directeur, mag hij gedurende 5 jaar niet het beroep van statutair bestuurder van rechtspersonen uitoefenen. Als bijkomende straf heeft de rechtbank ook de openbaarmaking van het vonnis gelast. De ontnemingszaak wordt later behandeld.

Overige verdachten

Een andere verdachte, een 34-jarige man uit Duitsland, die zeer nauw met de hoofdverdachte heeft samengewerkt, is veroordeeld voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf van 16 maanden. Daarbij is ook rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder veroordeeld is. Hij moet een bedrag van ruim € 7.700,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel terug te betalen.

Zeven andere verdachten zijn veroordeeld tot straffen variërend van een deels voorwaardelijke geldboete tot werkstraffen al dan niet gecombineerd met voorwaardelijke gevangenisstraffen. Twee andere verdachten zijn vrijgesproken.

Print Friendly and PDF ^

Doorzoekingen en aanhouding in onderzoek naar faillissementsfraude

De FIOD heeft woensdag doorzoekingen gedaan in vier woningen en vier bedrijfspanden in Veendam, Emmen, gemeente Menterwolde en Oude Pekela in een onderzoek naar faillissementsfraude en belastingfraude.

De verdenking is dat er goederen en geld zijn onttrokken aan de failliete boedel van een bedrijf. Het nadeel wordt geschat op circa een miljoen euro en auto’s. De vermoedelijke katvanger is aangehouden voor verhoor. Het gaat om een 38-jarige man uit de gemeente Menterwolde. Er is administratie in beslag genomen. Het onderzoek is gestart na aangifte door de curator.

Bron: Rijksoverheid

Print Friendly and PDF ^

Verdachte heeft als feitelijk bestuurder van een vennootschap samen met zijn medeverdachte aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan die vennootschap terwijl hij wist dat deze in zeer zwaar weer verkeerde

Rechtbank Den Haag 25 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6053 

Bedrijf 1 is bij vonnis van 12 mei 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. betrokkene 1 tot curator. bedrijf 2 is bij vonnis van 19 juni 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. betrokkene 1 tot curator. Mr. betrokkene 1 heeft op 27 april 2011 aangifte gedaan tegen onder meer medeverdachte 1 wegens bedrieglijke bankbreuk.

Verdachte wordt bij feit 1 ten laste gelegd dat hij als feitelijk bestuurder van bedrijf 1 en bedrijf 2 bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door aan bedrijf 1 een bedrag van €129.457,68 te onttrekken en aan bedrijf 2 een bedrag van €81.857. Subsidiair wordt dit feit ten laste gelegd als witwassen.

Bij feit 2 wordt aan verdachte ten laste gelegd dat hij als feitelijk bestuurder van bedrijf 1 en bedrijf 2 bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de op hem rustende verplichting tot het voeren dan wel tevoorschijn brengen van de administratie van deze vennootschappen. Subsidiair wordt dit feit ten laste gelegd als eenvoudige bankbreuk.

Bestuur van de vennootschappen

Blijkens de aangifte maakten bedrijf 1 en bedrijf 2 deel uit van een organisatie die zich bezig hield met het exploiteren van vastgoed. Binnen deze organisatie had medeverdachte 1 de dagelijkse leiding. Verdachte was daarbij volgens de aangifte op de achtergrond betrokken, omdat hij samen met medeverdachte 1 een onroerend goedportefeuille had en belangen in het Franse vastgoedproject.

Verdachte was van 3 augustus 2005 tot 7 februari 2008 bestuurder van bedrijf 1. Verdachte had in bedrijf 1 (een deel van) zijn onroerend goedportefeuille ingebracht.

Tevens was verdachte samen met medeverdachte 1 sinds 2005 (indirect) eigenaar van een landgoed in Frankrijk, vastgoedproject, waarvoor zij hypothecaire leningen hebben afgesloten. Verdachte en medeverdachte 1 stonden persoonlijk borg voor deze lening.

Medeverdachte 1 was in de ten laste gelegde periode (15 mei 2008 tot en met 2 mei 2009) (indirect) bestuurder van bedrijf 1 en bedrijf 2.

Medeverdachte 1 heeft – gevraagd naar functie van verdachte bij bedrijf 1 en bedrijf 2 – bij de rechter-commissaris verklaard:

“verdachte was mede-directeur en mede-aandeelhouder bij bedrijf 1 Ik hield mij dagelijks bezig met de financiën. verdachte deed alleen de aankopen van onroerend goed. In ieder geval verdachte en ik hadden bankpassen. Ik was eindverantwoordelijk voor de administratie. betrokkene 2 en betrokkene 3 waren als administrateurs bij het bedrijf betrokken.

verdachte had geen functie bij bedrijf 2 Voor de financiële administratie geldt hetzelfde als bij bedrijf 1 Grote uitgaven deed ik ook bij deze rechtspersoon in samenspraak met verdachte. Het waren immers onze gelden. Wij hebben daar nooit één cent van gezien. Feitelijk was ik eindverantwoordelijk.”

Medeverdachte 2, werkzaam voor bedrijf 2, heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte 1 de grote bazen waren.

betrokkene 4, werknemer van bedrijf 1, heeft verklaard dat verdachte compagnon van medeverdachte 1 was en dat verdachte ook na het faillissement van bedrijf 1 nog dagelijks op het kantoor aan adres 2 te Den Haag kwam. 

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in december 2007 verwachtte dat de markt voor onroerend goed zou instorten en dat hij daarom aan medeverdachte 1 te kennen heeft gegeven een deel van de onroerend goedportefeuille van bedrijf 1 te willen verkopen. Verdachte zou dan ook rustiger kunnen gaan leven. Omdat hij geen nieuwe onroerende goederen meer zou aankopen, hoefde hij ook niet meer vertegenwoordigingsbevoegd te zijn en heeft verdachte zich als bestuurder van bedrijf 1 bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven.

Financiële verwevenheid vennootschappen

Getuige betrokkene 2 heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat er tussen de vennootschappen waarvan hij de administratie deed, zoals bedrijf 1 en bedrijf 2 en ook tussen de andere vennootschappen onderling, met geld werd geschoven. betrokkene 2 had op enig moment wel twintig rekeningen van rekening-courant die hij moest bijhouden. Verder heeft betrokkene 2 in dat verhoor verklaard dat verdachte en medeverdachte 1 geen onderscheid maakten tussen de verschillende vennootschappen: “(…) het was allemaal hun bezit en zij maakten zich niet druk over via welke vennootschap het ging.

Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd.

Van de bankrekeningen van bedrijf 1 en bedrijf 2 zijn betalingen gedaan ten behoeve van (de hypothecaire leningen voor) vastgoedproject.

Ontstaan financiële problemen

De curator stelt in zijn eerder genoemde aangifte dat gezien het feit dat er in 2008 ernstige financiële moeilijkheden zijn ontstaan en meerdere schuldeisers onbetaald bleven, in ieder geval de onttrekkingen die zijn gedaan na 1 oktober 2008 een wederrechtelijk karakter dragen. Blijkens de aangifte is in het najaar van 2008 geprobeerd om de financiële problemen op te lossen door een groot pakket onroerend goed van onder meer bedrijf 1 te verkopen, maar dat is afgeketst omdat de koper tekort schoot.

Getuige betrokkene 2 heeft verklaard dat hij in april 2008 door medeverdachte 1 is aangenomen om de interne boekhouding te gaan verzorgen. betrokkene 2 verklaarde verder dat er geschoven werd met geld van de ene BV naar de andere BV, omdat er liquiditeitsproblemen waren. Er stond te weinig geld op de bankrekeningen om de rekeningen te betalen. Vanaf juni 2008 kwam er steeds minder geld op de rekeningen binnen. Er werd weinig verkocht in 2008 en winsten werden er niet meer gemaakt.

Getuige betrokkene 5 heeft verklaard dat hij van 1 oktober 2005 tot 1 juli of 1 augustus 2008 werkzaam is geweest voor medeverdachte 1. In de periode van 1 november 2007 tot 8 mei 2008 was hij bestuurder van bedrijf 2 en (indirect) van bedrijf 3 Hij geeft verder aan dat hij in 2006 of 2007 het beheer van de rekeningen is gaan doen omdat betrokkene 6 dat op een gegeven moment niet meer aankon. De crediteuren gingen vaker bellen waar hun geld bleef. Hij gaf aan dat de achterstanden in betalingen van de crediteuren werden veroorzaakt doordat er op enig moment te weinig geld op de rekeningen binnen kwam van de vennootschappen. De verhuur leverde te weinig geld op, er was leegstand en er kwam te weinig geld binnen op de rekening. Er werd ook huur contant betaald die niet op de rekening gestort werd.

Van de bankrekening van bedrijf 1 is in 2008 een bedrag van in totaal €1.432.092,73 aan hypotheeklasten afgeschreven. Hiervan is een bedrag van in totaal €1.415.085,35 gestorneerd, omdat het saldo op de bankrekening onvoldoende was. Per saldo is in 2008 €17.007,40 betaald aan hypotheeklasten in de maanden november en december 2008, omdat de afgeschreven bedragen in die maanden niet volledig gestorneerd zijn door de banken. In 2009 zijn alle betalingen van bedrijf 1 gestorneerd.

De curator schrijft in zijn toelichting op de aangifte dat er bij bedrijf 1 vanaf 2007 zeer aanzienlijke belastingschulden zijn ontstaan.

Verdachte en (onder meer) zijn medeverdachte 1 zijn in de zomer van 2007 verschillende keren aangeschreven door de hypotheekbank in verband met het aanzuiveren van achterstallige hypotheekbetalingen. Bij brief van 8 mei 2008 schrijft de hypotheekbank onder meer dat de debetstand was opgelopen van €376.276,04 en op 14 november 2007 tot €622.160,53 op 7 mei 2008 en dat toezeggingen om de achterstand in te lopen niet gestand waren gedaan.

De ten laste gelegde onttrekkingen

In de administratie van bedrijf 1 is een grootboekrekening aangetroffen betreffende grootboekrekening 1. Daaruit blijkt dat in de periode van 15 mei 2008 tot 2 mei 2009 verdachte van de bankrekeningen van bedrijf 1 in totaal €121.0535,04 voor privé doeleinden heeft opgenomen, dan wel overgeboekt heeft gekregen of rekeningen betaald heeft gekregen.

Tevens is een “grootboekrekening 2” van 2008 van bedrijf 1 aangetroffen waarin €8.405 is geboekt als privé opname door verdachte. In de administratie van bedrijf 1 zijn geen bescheiden aangetroffen met betrekking tot deze opnames.

Uit de kasadministratie van bedrijf 2 is gebleken dat tussen 19 juni 2008 en 13 februari 2009 een bedrag van €81.857 aan privé opnames uit de kas op naam van verdachte zijn geboekt.

Getuige betrokkene 2 heeft in zijn eerste verhoor onder meer verklaard dat hij voor bedrijf 2 - die het onroerend goed voor medeverdachte 1, verdachte en de B.V.’s exploiteerde - de huurontvangsten per kas en per bank inboekte. Ook de uitgaven heeft hij geboekt. Alles werd geboekt aan de hand van bonnen, ook in rekening-courant werden de privé-opnames geboekt voor medeverdachte 1 of verdachte.

In zijn tweede verhoor heeft getuige betrokkene 2 naar aanleiding van een vraag naar de onttrekkingen van €81.857 verklaard dat hij grootboekrekening 1000 in de boekhouding heeft opgenomen. Verder heeft hij verklaard dat er een geldkistje met daarin op zijn hoogst €7.000,- was en dat de kas werd bijgehouden door betrokkene 5 en betrokkene 6. Bonnen met de kasstukken werden bijgehouden in een grote ordner. betrokkene 2 moest volgens zijn verklaring regelmatig vragen waarom er bedragen vanuit de kas door verdachte werden opgenomen of betaald waren. Dat stond op de bonnen vaak niet bijgeschreven. Als er geen zakelijke kosten gemaakt waren, dan boekte hij de uitgaven op de rekening ‘privé’ van die persoon.

Over de betalingen van de bankrekeningen van bedrijf 1 verklaart betrokkene 2 dat hij bankafschriften onder ogen kreeg en zag dat er bedragen waren opgenomen of betaald die hij niet kon plaatsen. Bij navraag bij betrokkene 5 of betrokkene 6 bleken dit privé opnames van verdachte te zijn dus boekte hij de bedragen dan op de rekening courant van verdachte. De kasopnames bij bedrijf 1 boekte hij op dezelfde wijze als bij bedrijf 2.

Administratie

Curator betrokkene 1 heeft in zijn aangifte gesteld dat de door hem van verdachte en bedrijf 1 ontvangen administratie een rommelige en onvolledige indruk maakt en geen volledig inzicht geeft in de rechten en verplichtingen. Ook de administratie van bedrijf 2 was naar zijn mening onoverzichtelijk en onvolledig, onder andere omdat er geen kasadministratie is aangetroffen.

Getuige betrokkene 2 heeft in zijn eerste verhoor verklaard dat hij na zijn indiensttreding is begonnen met de boekhouding over 2008 en dat hij niets heeft gezien over 2007. Er was geen financiële administratie. Ze werkten met betrokkene 3. Er waren stapeltjes facturen waarmee niets was gedaan. Er was geen financiële administratie.

Verder heeft betrokkene 2 verklaard dat hij vanaf begin 2009 is gestopt met de administratieve verwerking van het kasbeheer van bedrijf 2 omdat hij de opdracht kreeg om zich bezig te gaan houden met het beheer van de huren. betrokkene 2 heeft gezien dat betrokkene 7 een eenvoudig kasboekje bijhield.

In zijn tweede verhoor, waarnaar hiervoor al is verwezen, heeft betrokkene 2 verklaard dat de administratie of andere bescheiden naar zijn mening allemaal zijn ingeleverd bij de curator. Hij heeft zelf vier dikke ordners met facturen en dergelijke, kasbescheiden en huuroverzichten van bedrijf 2 BV ingepakt in dozen die naar de curator moesten. Hij heeft de dozen in de bestelauto gezet. betrokkene 7 zou de dozen afleveren bij de curator. Hij is hiervoor meerdere keren heen en weer gereden naar de curator.

Betrokkene 2 heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het door de curator geschetste beeld dat de financiële administratie een rommelige indruk maakte, niet herkent. Volgens betrokkene 2 had hij deze in goede orde in de handen van betrokkene 7 achter gelaten. De niet-financiële administratie was volgens hem wel vaak heel onvolledig.

De door betrokkene 2 genoemde betrokkene 3 heeft verklaard dat hij de administratie van bedrijf 4 deed. Hij heeft tot en met 2007 ook de boekhouding voor de andere vennootschappen gedaan. In 2007 werd de werkdruk met betrekking tot de boekhouding van medeverdachte 1 en zijn vennootschappen te hoog omdat er inmiddels tien B.V.’s bij waren gekomen. Hij heeft toen aan medeverdachte 1 gevraagd om iemand aan te nemen die zijn werkzaamheden moest overnemen. In 2007 ontstond ook een achterstand in het betalen van de rekeningen voor de verrichte werkzaamheden door medeverdachte 1. Hij kon de werkzaamheden voor medeverdachte 1 niet meer combineren, er was een werkdruk en een betalingsachterstand. Hij heeft tot 2007 voor medeverdachte 1 geboekt. Hiervan werden geen jaarrekeningen opgemaakt omdat de rekeningen niet betaald werden door medeverdachte 1 op voorschot. Vanaf 2008 werd de boekhouding gevoerd door betrokkene 2. betrokkene 2 had niet de beschikking over de balansen van 2007, want die waren niet opgemaakt. Hij, betrokkene 3, is wel de loonadministratie blijven doen.

Bij onderzoek naar de bij de curator ingeleverde administratie en de bij betrokkene 3 in beslag genomen administratie van bedrijf 1 zijn geen facturen aangetroffen voor de in de tenlastelegging genoemde bedragen. Van bedrijf 2 zijn wel afschriften van bankrekeningen aangetroffen, maar geen administratie of facturen. Evenmin is aangetroffen de administratie van bedrijf 4 over 2008 en 2009 en de administratie van bedrijf 3 over 2008 en 2009.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen formeel en geen feitelijk bestuurder van de vennootschappen was in de ten laste gelegde periode. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de opzet heeft gehad om schuldeisers te benadelen. Nu er geen verhullingshandelingen zijn gepleegd moet verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde witwassen worden vrijgesproken.

Beoordeling rechtbank

Feitelijk Bestuurder

De belangrijkste activiteiten van bedrijf 1 en bedrijf 2 werden gevormd door de aan- en verkoop van onroerende zaken en de exploitatie daarvan. Verdachte had daarbij als degene die verantwoordelijk was voor de aan- en verkoop een cruciale rol. Verder had verdachte ook een groot belang in de vennootschappen, omdat hij daarin (een deel van) zijn onroerend goedportefeuille had onder gebracht. Deze werd door bedrijf 2 geëxploiteerd. Weliswaar blijkt uit de afgelegde verklaringen dat verdachte niet de dagelijkse leiding binnen de ondernemingen had en zich ook niet met de financiële administratie bemoeide, maar dat neemt niet weg dat uit de verklaring van medeverdachte 1 volgt dat verdachte wel zeggenschap over de belangrijke financiële beslissingen binnen de vennootschappen had, zoals ten aanzien van de verkoop een groot deel van de onroerend goedportefeuille van bedrijf 1

Uit het dossier volgt ook dat verdachte toegang had tot de financiële middelen van de vennootschappen. Hij had, net als medeverdachte 1, de beschikking over een bankpas van bedrijf 1 en nam daarmee grote bedragen op van de bankrekeningen van bedrijf 1 Bovendien nam hij grote bedragen op uit de kas van bedrijf 2 zonder dat hij die opnames door middel van bonnen of facturen kon verantwoorden. Dat verdachte daarvoor toestemming nodig had van medeverdachte 1 is niet aannemelijk geworden.

Daarbij komt nog dat getuige betrokkene 4 heeft verklaard dat verdachte ook na het faillissement van bedrijf 1 nog dagelijks op kantoor kwam.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk leiding gaf aan bedrijf 1 en bedrijf 2

Feit 1: Bedrieglijke bankbreuk, onttrekkingen

Vast staat dat aan de ten laste gelegde onttrekkingen geen juridisch opeisbare verplichtingen van de vennootschappen jegens verdachte bestonden. Iedere onderbouwing daarvan, zoals bijvoorbeeld facturen of een managementovereenkomst, ontbreekt. Dat sprake was van “reguliere betalingen”, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden, maar zou op zichzelf ook aan het onverplichte karakter daarvan niet afdoen. Dat de onttrekkingen in rekening-courant werden geboekt doet aan het onverplichte karakter daarvan evenmin af.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in ieder geval bedrijf 1 vanaf begin 2008 zodanig ernstige financiële problemen had, dat zij niet meer aan haar financiële verplichtingen jegens de banken kon voldoen. Gelet op de onderlinge verwevenheid van de ondernemingen, die door verdachte als een geheel werden beschouwd en waar blijkens de afgelegde verklaringen onderling met geld werd geschoven, verkeerden alle tot de onderneming behorende vennootschappen vanaf dat moment in ernstige financiële problemen. Die onderlinge verwevenheid van de financiën wordt ook bevestigd door het feit dat deze vennootschappen alle vier binnen een periode van enkele maanden failliet zijn verklaard.

Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval vanaf begin 2008 een aanmerkelijke kans bestond dat de vennootschappen failliet zouden worden verklaard.

Dat verdachte, die een groot financieel belang had in bedrijf 1 en met wie alle belangrijke financiële beslissingen werden besproken, daarvan niet op de hoogte was, is ongeloofwaardig. Verdachte moet door de brieven van de hypotheekbank vanaf mei 2008 in ieder geval op de hoogte zijn geweest van het feit dat voor vastgoedproject al geruime tijd geen aflossingen meer werden betaald en dat er dus op dat moment binnen die vennootschappen onvoldoende financiële middelen waren om schuldeisers te voldoen en dat derhalve een faillissement dreigde.

Gelet daarop moet verdachte zich er evenzeer van bewust zijn geweest dat de schuldeisers van bedrijf 1 en bedrijf 2 door de ten laste gelegde onttrekkingen in hun verhaal zouden worden benadeeld.

Feit 2: Bedrieglijke bankbreuk, administratie

Gelet op de door betrokkene 2 en betrokkene 3 afgelegde verklaringen staat vast dat in de financiële administratie van de vennootschappen nooit een aansluiting is gemaakt tussen 2007 en 2008 en staat evenzeer vast dat in ieder geval de overige administratie, die onder meer inzicht moet geven in de rechten en verplichtingen van de vennootschappen, niet op orde was. Dat betekent dat de vennootschappen niet hebben voldaan aan hun administratieve verplichtingen als bedoeld in de artikelen 2:10 BW.

Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, de aangifte van de curator en de terzake opgemaakte processen-verbaal staat evenzeer vast dat de curator niet van alle betrokken vennootschappen de volledige beschikbare administratie heeft gekregen. Alleen ten aanzien van bedrijf 1 geldt dat aannemelijk is dat deze administratie aan de curator is verstrekt. Van de overige vennootschappen ontbreekt deze vrijwel geheel, in ieder geval wat betreft de jaren 2008 en 2009, terwijl uit de verklaringen van betrokkene 2 en betrokkene 5 kan worden afgeleid dat in ieder geval wel financiële administratie, zoals een kasboekhouding van bedrijf 2, aanwezig moet zijn geweest. Dat deze administratie wel aan de curator is verstrekt, is niet aannemelijk geworden. Immers, de curator heeft gesteld deze niet te hebben ontvangen. De enkele verklaring van getuige betrokkene 2 dat hij ordners met facturen en dergelijke, kasbescheiden en huuroverzichten van bedrijf 2 BV heeft ingepakt in dozen die betrokkene 7 bij de curator zou afleveren legt onvoldoende gewicht in de schaal om de verklaring van de curator in twijfel te trekken.

Door geen goede administratie te voeren en de gevoerde administratie niet aan de curator te overhandigen, zijn de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld. Daardoor kan de vermogenspositie van de vennootschappen immers niet goed worden vastgesteld, hetgeen temeer klemt nu grote onttrekkingen aan de vennootschappen zijn gedaan, waarvan niet steeds duidelijk is waaraan of aan wie deze ten goede zijn gekomen. Nu verdachte binnen de vennootschappen niet met het voeren van de administratie belast is geweest kan echter niet worden aangenomen dat hij zich hiervan bewust is geweest. Derhalve zal de rechtbank hem vrijspreken van hetgeen hem als feit 2 primair ten laste is gelegd.

Hetgeen verdachte subsidiair ten laste wordt gelegd acht de rechtbank wel bewezen. Verdachte behoorde er als feitelijk leidinggevende van bedrijf 1 en bedrijf 2 voor zorg te dragen dat de aanwezige administratie correct aan de curator zou worden overgedragen. Dat dat niet is gebeurd is aan zijn schuld te wijten. Verdachte kwam immers ook na het faillissement nog dagelijks op het kantoor van de vennootschappen en had op de correcte overdracht toezicht kunnen houden.

Medeplegen

Gelet op de positie van medeverdachte 1 binnen de ondernemingen van bedrijf 1 en bedrijf 2, alsmede gelet op het feit dat verdachte de hiervoor bewezen geachte feiten gepleegd heeft als feitelijk bestuurder van de vennootschappen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze tezamen en met anderen heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Feit 1 primair: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken hebben, meermalen gepleegd;

Feit 2 subsidiair: medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn, dat boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeeld verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.

Verdachte heeft als feitelijk bestuurder van een vennootschap samen met zijn medeverdachte aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan die vennootschap terwijl hij wist dat deze vennootschap in zeer zwaar weer verkeerde en dat door zijn handelen crediteuren werden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.

Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het in zijn hoedanigheid als bestuurder van failliete bedrijven niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige en overzichtelijke administratie aan de curator ter beschikking te stellen, waardoor de curator niet in staat is gesteld om eventuele vorderingen op derden ten behoeve van de schuldeisers van de vennootschappen in te vorderen. Daarmee heeft verdachte blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van die schuldeisers.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^