Wrakingsverzoek omdat rechter een negatief besluit heeft genomen op een bezwaarschrift tegen het onthouden van processtukken

Rechtbank Noord-Nederland 2 oktober 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:6318

De officier van justitie, mr. C. de Groot, heeft bij brief van 2 oktober 2013 mr. Van der Werf stukken onthouden als bedoeld in artikel 30 lid 4 Sv. Deze brief is door mr. Jansen tussen 14.20 uur en 14.30 uur aan mr. Van der Werf uitgereikt.

Mr. Van der Werf heeft bij faxbericht van 14.52 uur een bezwaarschrift tegen het onthouden van processtukken ingediend, met het verzoek het bezwaarschrift te behandelen ter gelegenheid van de voorgeleiding van 15.00 uur. Mr. Jansen heeft hierin niet bewilligd.

De standpunten

Mr. Van der Werf legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag:

  • dat mr. Jansen heeft geweigerd om voorafgaand aan het verhoor op de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring, het bezwaarschrift tegen het onthouden van processtukken te behandelen, en dat hij heeft geweigerd om de onthouden stukken alsnog bij de officier van justitie op te vragen, waardoor bij mr. Van der Werf de indruk bestond dat mr. Jansen niet volledig geïnformeerd wilde zijn, om zo een afgewogen beslissing te kunnen nemen;
  • dat bij mr. Jansen, althans bij het kabinet van de rechter-commissaris, meer informatie bekend was dan aan de raadsman van de verdachte ter beschikking stond, aangezien mr. Jansen in de zaak van één van de medeverdachten getuigen heeft gehoord;
  • dat bij verdachte [A] het gevoel bestond dat mr. Jansen vooraf zijn oordeel al klaar had.

Mr. Jansen heeft aangegeven dat hij niet in de wraking berust.

Indien hij het verzoek van mr. Van der Werf om het bezwaarschrift eerst te behandelen zou hebben ingewilligd, dan zou hij een inhoudelijke beoordeling moeten geven over de te onthouden stukken, waardoor hij over meer informatie zou beschikken dan de raadsman. Hij heeft slechts een regiebeslissing genomen. Ook wanneer hij de officier van justitie zou hebben benaderd met het verzoek de bedoelde stukken alsnog af te geven, zou hij zich hebben begeven op het terrein van het bezwaarschrift.

Met betrekking tot de bij hem bekend veronderstelde informatie op basis van eerdere getuigenverhoren heeft mr. Jansen verklaard dat de verdachte wordt beoordeeld op het voorliggende dossier en dat daarbij geen kennis wordt betrokken die hij uit anderen hoofde zou kennen of die bij zijn kabinet bekend zou zijn.

Tot slot heeft mr. Jansen meegedeeld dat er geen aanleiding bestond voor de verdachte om te veronderstellen dat hij zijn oordeel op voorhand al klaar had.

Beoordeling

Ingevolge artikel 512 Sv. kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Een rechter kan worden gewraakt op basis van persoonlijke vooringenomenheid, maar ook vanwege feiten of omstandigheden, op grond waarvan kan worden gevreesd dat geen sprake meer is van rechterlijke onpartijdigheid. Daarbij kan de uiterlijke (te vermijden) schijn beslissend zijn, maar dan moet er een objectieve rechtvaardiging zijn voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.

Met betrekking tot de door mr. Van der Werf, in zijn hoedanigheid van raadsman van de verdachte [A], aangevoerde wrakingsgronden overweegt de wrakingskamer als volgt.

Het feit dat mr. Jansen het bezwaarschrift van mr. Van der Werf tegen het onthouden van stukken niet voorafgaand aan de behandeling van de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring in behandeling wilde nemen, betrof een regiebeslissing. Deze beslissing levert naar het oordeel van de wrakingskamer niet een objectieve rechtvaardiging op om aan de onpartijdigheid van mr. Jansen te twijfelen. Mr. Jansen heeft mr. Van der Werf ook uitgelegd dat het vaste zaakpraktijk is dat een andere rechter-commissaris dan de zaaks-RC dergelijke bezwaarschriften behandelt en dat er op dat moment - het verzoek van mr. Van der Werf kwam binnen acht minuten voor aanvang van het verhoor in het kader van de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring - geen andere rechter-commissaris beschikbaar was.

Ook het feit dat mr. Jansen de bedoelde stukken niet alsnog bij de officier van justitie heeft opgevraagd levert naar het oordeel van de wrakingskamer niet een objectieve rechtvaardiging op om aan de onpartijdigheid van mr. Jansen te twijfelen. Indien mr. Jansen hieraan gehoor zou hebben gegeven dan zou hij zijn getreden in de beoordeling van het door mr. Van der Werf ingediende bezwaarschrift.

Uitgangspunt is dat een rechter de hem voorgelegde zaken onpartijdig behandelt en dat hij in staat wordt geacht om de zaken objectief te beoordelen. Door mr. Van der Werf zijn geen feiten om omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat mr. Jansen bij de beoordeling van de vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring van de verdachte geen objectief oordeel zou kunnen geven omdat hij in de zaak van een van de medeverdachten getuigen heeft gehoord.

Dat verdachte [A] het gevoel had dat mr. Jansen zijn oordeel al klaar had, heeft hij niet onderbouwd, zodat dit evenmin tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden.

Nu naar het oordeel van de wrakingskamer op geen enkele wijze sprake is van enigerlei (schijn van) partijdigheid van mr. Jansen, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^