Voornemen en voorbereiding tot een misdrijf; de zaak 26Koper in appèl

Een voornemen tot een misdrijf is op zichzelf niet strafbaar. Dat idee is reeds terug te vinden bij de klassiek Romeinse jurist Ulpianus. Middeleeuwse rechtsgeleerden (glossatoren) waren dat met hem eens, noteerden zij, “indien men is gebleven binnen de grenzen van het voornemen”. Meer recent vinden we deze principiële en na al die eeuwen nog altijd geldende grondgedachte van ons strafrecht terug in een arrest van Gerechtshof Amsterdam van 11 maart jl. in de zaak 26Koper: “De enkele intentie van de dader is niet voldoende voor strafbaarheid”. Het Nederlands strafrecht is (nog altijd) geen intentiestrafrecht. Wie echter niet alleen een voornemen tot een misdrijf heeft, maar – zoals in de zaak 26Koper – dat misdrijf tevens voorbereidt, loopt het risico van strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van art. 46 Sr. De intentie gaat dan over in de daad en valt zodoende binnen het bereik van het Nederlands daadstrafrecht. In deze bijdrage wordt naar aanleiding van de zaak 26Koper ingegaan op de vraag in welke mate van concreetheid en precisie de bewijsmiddelen zicht moeten bieden op het delict dat wordt voorbereid, hoe welomlijnd het criminele voornemen moet zijn.

Lees verder:



Print Friendly and PDF ^