Veroordeling wegens onttrekken auto aan beslag door niet te voldoen aan de verplichting te melden waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevond

Gerechtshof Den Haag 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2891

Op 13 december 2012 is door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, vonnis gewezen in een procedure op tegenspraak. De verdachte is daarbij veroordeeld om een bedrag van € 1.572,41, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten, aan de eiser te betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Op 3 juni 2015 is ter tenuitvoerlegging van dat vonnis executoriaal beslag gelegd op de auto van de verdachte, merk auto kenteken. De verkoop van de auto is door de deurwaarder bepaald op 10 juli 2015.

Op 8 juni 2015 is het beslagexploit aan de verdachte betekend met achterlating van een afschrift van dat exploit op het toenmalige adres van de verdachte. De brief waarin de executieverkoop werd vermeld, is conform de wet op dat adres op de voordeur bevestigd.

Op 2 juli 2015 heeft de verdachte een mail gestuurd aan de deurwaarder, met de mededeling dat hij de aankondiging van de executie van de auto met kenteken in goede orde had ontvangen, met het verzoek het beslag door te halen nu de auto per onderhandse akte is verpand.

Op 8 juli 2015 is door een incassomedewerker aan de verdachte een mail gestuurd, inhoudende dat de aangekondigde verkoop van 10 juli 2015 zal worden uitgesteld.

Op 23 december 2015 is door de deurwaarder een brief verzonden aan het van de verdachte bekende adres in Nederland, inhoudende dat de door de verdachte overgelegde pandakte buitengerechtelijk is vernietigd, waarmee de weg vrij is om de auto executoriaal te verkopen. De verdachte wordt verzocht binnen vijf dagen te berichten waar de auto zich bevindt en hem wordt medegedeeld dat, wanneer hij daaraan niet zal voldoen, aangifte gedaan zal worden wegens onttrekking van dat goed aan het beslag.

De verbalisant die de verdachte op 24 maart heeft verhoord, heeft aan de hand van het paspoort van de verdachte geconstateerd dat de verdachte op 21 december 2015 in Brazilië is gekomen en op 7 januari 2016 weer is vertrokken.

Op 16 februari 2016 is door de deurwaarder aangifte gedaan van onttrekking van een in beslag genomen goed.

Op 24 maart 2016 is de verdachte verhoord bij de politie. Hem is aldaar medegedeeld dat de merk auto kenteken in executoriaal beslag is genomen en dat op

23 december 2015 een brief naar de verdachte is gestuurd waarin stond dat hij binnen vijf werkdagen werd verzocht om de merk auto over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder, zodat de executieverkoop uitgevoerd kon worden.

Op 8 juni 2016 heeft de deurwaarder in reactie op een mail van de raadsman van de verdachte aangegeven dat er een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ligt, die niet wordt opgeschort ingeval de verdachte het niet eens is met de aan die titel voorafgaand genomen besluiten. De verdachte zal voor een laatste maal gesommeerd worden te melden waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevindt, teneinde deze auto openbaar te verkopen. Deze mail is diezelfde dag door de raadsman doorgestuurd naar de verdachte.

Op 13 juni 2016 heeft de verdachte een mail gestuurd naar de deurwaarder, onder meer inhoudende dat de deurwaarder niet bevoegd is om namens eiser over te gaan tot executie dan wel om aangifte te doen. De verdachte deelt mede dat de auto zich bevindt op de navolgende locatie: ‘straat (zonder nummer), plaats, Croatia’.

Op 30 november 2016 heeft de deurwaarder desgevraagd verklaard dat de verdachte de merk auto nog niet had ingeleverd dan wel de openstaande vordering had betaald.

Verdenking

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2015 tot en met 30 november 2016 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk een personenauto (merk auto kenteken), waarop door gerechtsdeurwaarder, op grond van het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector Kanton, d.d. 13 december 2012, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ontlastende informatie “door de deurwaarder niet is meegenomen althans meegegeven aan het Openbaar Ministerie en dus niet in het procesdossier is opgenomen”.

Het hof stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376).

Naar het oordeel van het hof kan hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht niet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, reeds omdat de deurwaarder geen met opsporing of vervolging belaste ambtenaar is. Het hof acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat nooit aan de verdachte is gevraagd zijn auto in te leveren. Aan de verdachte is slechts gevraagd waar de auto zich bevond, waarna hij daarvan schriftelijk opgave heeft gedaan. De verdachte heeft niet opzettelijk de auto aan het beslag onttrokken.

Oordeel hof

Het hof overweegt dat de verdachte meermalen is verzocht mede te delen waar de auto zich bevond, opdat de aangekondigde executoriale verkoop doorgang kon vinden. Dit kan naar het oordeel van het hof bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat de auto ingeleverd diende te worden of in ieder geval aan de deurwaarder ter beschikking gesteld moest worden, teneinde deze executoriaal te verkopen.

Ook volgt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken dat de verdachte op uiteenlopende gronden heeft gepoogd de executoriale verkoop tegen te gaan, terwijl niet is gebleken dat hij zich voor de door hem opgeworpen bezwaren, zoals aangewezen, op de voet van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met een executiegeschil tot de burgerlijke rechter heeft gewend.

Met de mededeling eerst op 13 juni 2016 dat de auto zich bevond op een globaal aangeduide plaats in Kroatië, heeft de verdachte niet voldaan aan zijn verplichting te melden waar het inbeslaggenomen voertuig zich bevond, om zodoende de executoriale verkoop mogelijk te maken. Die melding is namelijk onvoldoende gespecificeerd om het inbeslaggenomen voertuig zodanig eenvoudig te kunnen traceren, dat gezegd zou kunnen worden dat daarmee de auto ter executie aan de deurwaarder ter beschikking is gesteld. Bovendien heeft de verdachte pas op 13 juni 2016 voor het eerst melding gemaakt waar de auto zich bevond, terwijl hem in het jaar daaraan voorafgaand reeds op meerdere momenten kenbaar was gemaakt en geworden dat op zijn voertuig een executoriaal beslag rustte en deze executoriaal verkocht zou worden. Daarnaast had het op de weg van de verdachte gelegen om daarna de (nieuwe) locatie van de auto - die volgens zijn verklaring maar een maand op het opgegeven adres heeft gestaan en toen weer naar Nederland is gekomen - aan de deurwaarder op te geven, hetgeen hij ook heeft nagelaten. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door de auto niet aan de executerend deurwaarder ter beschikking te stellen niet alleen de executoriale verkoop van de merk auto gefrustreerd, maar heeft hij ook die auto daarmee aan het beslag onttrokken en ligt daarin tevens besloten dat zijn opzet daar ook op was gericht. Het verweer wordt verworpen.

Strafoplegging

Hoewel een werkstraf van enige duur daarop in beginsel een passende reactie zou zijn, acht het hof, anders dan de politierechter, die strafmodaliteit niet aangewezen omdat de verdachte inmiddels in Brazilië woont. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^