Veroordeling wegens Hypotheekfraude & verduistering. Geld is in strijd met gemaakte afspraak niet teruggegeven; daardoor heeft verdachte als heer en meester over dat geld beschikt en dus toegeëigend.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7959

Verdachte heeft zich in een periode van een aantal jaren schuldig gemaakt aan het indienen van valse geschriften in het kader van een hypotheekaanvraag, aan (het medeplegen van) oplichting van een hypotheekverstrekker en aan een poging tot daartoe. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van € 147.585,00 (afkomstig uit een bouwdepot van één van zijn hypotheken) witgewassen.

Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag ter grootte van € 167.049,73, afkomstig uit een erfenis.

Door verdachte is erkend dat door een man die hij kent als “slachtoffer” een bedrag van ruim €167.000,- is overgeboekt naar een door hem aan slachtoffer opgegeven rekening. Die rekening stond op naam van verdachtes partner. Aan getuige naam 1 heeft slachtoffer medegedeeld dat hij met slachtoffer was overeengekomen dat hij het bedrag contant zou terugkrijgen van verdachte.

Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij het bedrag niet zonder meer wilde terug betalen aan slachtoffer en daartoe ook niet verplicht was omdat tussen hem en slachtoffer was overeengekomen dat het geld zou worden geïnvesteerd in een project waar verdachte mee bezig was. Deze (overigens in strijd met de gehanteerde bewijsmiddelen zijnde) alternatieve lezing van verdachte wordt om de volgende redenen als onaannemelijk verworpen.

Het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst ten aanzien van de reden van overboeking naar een buitenlandse bankrekening past veeleer bij het verhullen van inkomsten/vermogen dan bij het ter beschikking stellen van gelden ter investering. Evenmin zijn in het dossier betrouwbare aanknopingspunten te vinden die wijzen op een door verdachte gestelde afspraak. Voor zover die aanknopingspunten er al zijn, zijn die afkomstig van verdachte zelf en blijkt daaruit niet dat slachtoffer met verdachte een afspraak omtrent investering heeft gemaakt. In dat verband is het opvallend dat in de eerste reactie van verdachtes advocaat op de aanmaning tot terugbetaling geen gewag wordt gemaakt van de door verdachte gestelde afspraak.

Het hof stelt op grond van de aangifte vast dat verdachte het geld heeft ontvangen om dit vervolgens contant aan aangever terug te betalen en dat verdachte wist dat hij het geld met dit doel had ontvangen.

Het hof overweegt voorts dat het in de tenlastelegging opgenomen begrip “zich wederrechtelijk toe-eigenen” gebezigd dient te worden in de betekenis die daaraan in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht toekomt. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC8253, NJ 1990/256).

Zoals hierboven gerelateerd volgt het hof aangever in zijn verklaring dat het geld dat hij aan verdachte gaf contant aan hem zou moeten worden teruggegeven. Uit het dossier blijkt dat verdachte het geld heeft laten overboeken naar een rekening op naam van zijn partner, waarop sprake was van een aanzienlijke debetstand, en voorts van een groot deel van het restbedrag van het op deze rekening gestorte geld waardepapieren heeft gekocht. Uit het dossier blijkt daarnaast dat verdachte uiterlijk 26 oktober 2010 op de hoogte was van het feit dat hij het geld dra diende terug te betalen aan slachtoffer, doch dat hij zulks heeft nagelaten en wel gedurende een aanzienlijke periode nu er geen aanwijzingen zijn dat er voor medio 2011 beslag is gelegd onder de betreffende Oostenrijkse bank.

Uit de gebleken geldstromen en de verstreken periode waarbinnen verdachte het geld geweigerd heeft terug te geven, blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat verdachte zich het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend door hier als heer en meester over te beschikken.

Namens verdachte is nog verzocht onderzoek te doen naar de overige rekeningen van verdachte en diens partner. Doel daarvan is aan te tonen dat het overgeboekte bedrag niet gebruikt is voor het aanzuiveren van de debetstand van een rekening en het betalen van andere rekeningen. Uit dit onderzoek zou kunnen blijken dat verdachte steeds de beschikking had over het volledige bedrag, c.q. andere vermogensbestanddelen (zoals waardepapieren) die met dat bedrag zijn aangeschaft.

Het verzoek wordt afgewezen omdat het niet relevant is voor enige door het hof te nemen beslissing. Ook voor zover er op andere rekeningen op naam van verdachte of zijn partner voldoende tegoeden stonden, danwel er sprake was van voldoende andere vermogensbestanddelen waarvan het bedrag volledig zou kunnen worden terugbetaald, maakt dit voor het oordeel van het hof geen verschil in die zin dat verdachte, door zijn stelling dat hij het geld niet terug hoefde te betalen omdat er andere afspraken waren, heeft aangegeven dat hij niet van zins was het geld terug te geven, alsmede dat hij, door zijn gedragingen met het geld het teruggeven van het geld aanzienlijk heeft bemoeilijkt. De gestelde mogelijkheid tot terugbetaling, kan aan het bewezenverklaarde dan ook niet af doen.

Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte een geldbedrag, namelijk €167.000 heeft verduisterd.

Strafoplegging 

Kenmerkend voor het gedrag van verdachte is dat hij anderen heeft bewogen tot het begaan van strafbare feiten ten behoeve van zijn eigen financieel gewin. Verdachte heeft daarover ter zitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om anderen te benadelen. Met zijn handelen heeft hij evenwel het financiële risico vrijwel volledig bij derden neergelegd.

Bovendien heeft het financiële risico zich verwezenlijkt: de woning is executoriaal verkocht, waardoor de bank een aanzienlijke restschuld heeft opgelopen.

Het hof heeft voorts kennis genomen van het op 17 september 2016 omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsrapport. Daaruit en uit het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte inmiddels zijn leven weer heeft opgebouwd. Hij heeft een gezin, betaald werk en lost af op zijn schulden.

Door en namens verdachte is aangevoerd dat oplegging van een gevangenisstraf het door hem opnieuw opgebouwde leven, en met name het gezinsleven, zal doorkruisen. De verdediging heeft oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf, en een taakstraf bepleit.

Gezien de aard en de omvang van de bewezen verklaarde feiten is de in eerste aanleg opgelegde straf, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alleszins passend en geboden. De door verdachte aangevoerde omstandigheden van persoonlijke aard zijn voorts niet zo klemmend dat tot verdere inperking van het onvoorwaardelijk deel van de straf moet worden overgegaan. Daarbij komt dat verdachte niet het vertrouwen heeft weten te scheppen dat hij het strafwaardige karakter van zijn handelen inmiddels inziet. Weliswaar heeft hij ter terechtzitting zelf verklaard de feiten 1 tot en met 4 gepleegd te hebben, maar spijt of inzicht heeft hij daarbij niet betoond. Ook overigens ziet het hof dan ook geen reden tot matiging van de straf.

Redelijke termijn 

Hoewel het hof - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - geen overschrijding van de redelijke termijn van berechting aanwezig acht, wordt daarin geen aanleiding gevonden een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7957

Een medeverdachte van de hypotheekfraude wordt (ook in hoger beroep) veroordeeld tot 120 uur taakstraf en 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk.

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^