Veroordeling mishandeling van een tegenspeler tijdens voetbalwedstrijd

Gerechtshof Den Haag 21 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2324

Op 30 november 2014 vond in Schoonhoven een voetbalwedstrijd plaats tussen x en y. Aangever speelde in het team van x en de verdachte speelde in het team van y. Op enig moment in de tweede helft sprintten benadeelde partij en de verdachte beiden achter de bal aan. Tijdens deze sprint bevond de verdachte zich (schuin) achter benadeelde partij. De verdachte maakte vervolgens – terwijl hij vlak bij benadeelde partij rende - een beweging met zijn rechterbeen/rechtervoet in de richting van de benen van benadeelde partij. Daarbij heeft hij het onderbeen van benadeelde partij geraakt.

Benadeelde partij is ten gevolge van deze actie van de verdachte ten val gekomen en heeft een dubbele beenbreuk links (gebroken kuitbeen en een gebroken scheenbeen) en een scheurtje in zijn enkelgewricht opgelopen.

De actie van de verdachte zoals hiervoor omschreven hield verband met de spelsituatie, nu op basis van de door verschillende getuigen afgelegde verklaringen vastgesteld kan worden dat de bal op het moment van de actie in elk geval in de buurt van benadeelde partij]was. Niet is vast te stellen waar de bal zich op dat moment precies bevond en ook niet op welke plek de verdachte het been van benadeelde partij precies heeft geraakt. De (vele) getuigenverklaringen verschillen op deze punten te zeer.

Opzet

De verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om de aangever letsel toe te brengen. Ook uit de overige bewijsmiddelen is van bloot opzet naar het oordeel van het hof niet gebleken.

Voorwaardelijk opzet

Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

Het hof neemt daarbij in overweging dat de omstandigheid dat een gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie, geen zelfstandige factor is bij de beoordeling van het ten laste gelegde opzet, in die zin dat die omstandigheid tot een beoordeling aan de hand van andere maatstaven zou dienen plaats te vinden, dan wanneer het gaat om een gedraging die buiten zo’n situatie is verricht.

Verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat en voorgedaan hoe hij op de man en de bal speelde, en dat hij om balbezit te krijgen al rennend een sliding van dichtbij maakte. Het handelen van de verdachte is dan ook aan te merken als een ‘sliding tackle’. Hoewel dit een gevaarlijke actie is, kan niet gesteld worden dat de kans op zwaar lichamelijk letsel in zo’n situatie naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. Reeds daarom kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet op het primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Naar het oordeel van het hof was de kans dat benadeelde partij door de actie van de verdachte geraakt zou worden, ten val zou komen en dat daardoor pijn of letsel aan benadeelde partij toegebracht zou worden wèl aanmerkelijk. Bij het maken van een sliding tackle neemt de speler bewust het risico dat hij zijn tegenstander raakt en/of ten val brengt. Voorts is voor een sliding tackle altijd ruimte nodig; als een sliding tackle van te dichtbij wordt ingezet valt de aangevallen speler vrijwel zeker over het (uitgestoken) been van zijn tegenstander. Het is een feit van algemene bekendheid dat het aantal blessures ten gevolge van acties die sliding tackles worden genoemd groot is.

Het hof gaat ervan uit, dat het - gelijk de verdachte heeft verklaard - de bedoeling van de verdachte was balbezit te krijgen. Door dit op voornoemde wijze te doen, heeft hij zich niet alleen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever pijn of letsel zou oplopen ten gevolge van de sliding tackle, maar heeft hij die kans ten tijde van de gedraging bewust aanvaard (op de koop toe genomen).

Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had de ander te mishandelen. Als gevolg van zijn actie heeft de ander zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Het hof merkt ambtshalve op dat de omstandigheid dat de gedraging van de verdachte is verricht in een sportsituatie, namelijk tijdens een voetbalwedstrijd, wel van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De deelnemers aan een sport als voetbal hebben immers tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen waartoe het spel uitlokt over en weer van elkaar te verwachten, terwijl bij een door duidelijke spelregels afgebakende sport die spelregels mede van belang zijn voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid.

Het hof stelt vast dat tijdens het handelen van de verdachte wel sprake was van een sportsituatie, maar dat dit niet binnen de grenzen is gebleven van hetgeen spelers van elkaar hebben te verwachten. Hij speelde gevaarlijk spel, hetgeen bovendien een ernstige overtreding van de spelregels van het voetbal opleverde.

Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.

Verdachte wordt wegens mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur.

Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.867,41.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^