Verduistering & ‘hetzelfde feit’

Hoge Raad 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1449 Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 7 november 2013 verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren wegens primair het als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd.

Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:

"zij in of omstreeks de periode 20 juli 2010 tot en met 09 augustus 2010, in elk geval op of omstreeks 27 juli 2010 en/of 30 juli 2010 en/of 6 augustus 2010, te Goedereede opzettelijk (telkens) een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan de Gemeente Goedereede, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerkster burgerzaken, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."

Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in dier voege dat daaraan primair wordt toegevoegd dat:

"zij in of omstreeks de periode 20 juli 2010 tot en met 9 augustus 2010, in elk geval op of omstreeks 27 juli 2010 en/of 30 juli 2010 en/of 06 augustus 2010, te Goedereede, als ambtenaar (van de gemeente Goedereede) (telkens) opzettelijk geld en/of geldenswaardig papier dat zij in haar bediening onder zich had, heeft verduisterd."

Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt dienaangaande het volgende in:

"De verdediging deelt mede bezwaar te hebben tegen de gevorderde wijziging tenlastelegging, nu deze in een veel te laat stadium wordt gedaan en de officier van justitie een dergelijke vordering eventueel in eerste aanleg al had moeten doen.

De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de vordering wijziging tenlastelegging wordt toegewezen. Het enkele gegeven dat de vordering wijziging tenlastelegging thans wordt gedaan, is geen reden om deze vordering niet toe te staan. Ingevolge artikel 313 jo. 415 van het Wetboek van Strafvordering kan een dergelijke vordering ook in hoger beroep worden gedaan. Bovendien is het hof van oordeel dat er sprake is van 'hetzelfde feit' als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, nu het dezelfde gedraging van de verdachte betreft en de juridische aard van de feiten vergelijkbaar is. Immers strekken de onderscheidende delictsomschrijvingen tot bescherming van hetzelfde rechtsgoed en is het verschil in strafmaximum van de onderscheidende delictsomschrijvingen niet dermate groot dat dat aan het oordeel dat er sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht in de weg zou moeten staan."

Middel

Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.

Beoordeling Hoge Raad

De aan de verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als verduistering van geld dat zij uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking (medewerkster burgerzaken) onder zich had en in de wijziging van de tenlastelegging als het als ambtenaar verduisteren van geld dat zij in haar bediening onder zich had. De tenlastelegging is toegesneden op art. 322 Sr en de vordering tot wijziging daarvan op art. 359 Sr.

Van verduistering in de zin van art. 359 Sr is sprake bij de onttrekking aan de bestemming van gelden of geldswaardig papier, waarbij het - anders dan bij toepassing van art. 321/322 Sr - niet behoeft te gaan om de wederrechtelijke toe-eigening van die gelden of geldswaardig papier. Veelal zal echter ook bij verduistering van enig goed als bedoeld in art. 321/322 Sr sprake zijn van onttrekking aan de bestemming van dat goed.

Voorts beschermt art. 359 Sr het belang van een juiste vervulling van het ambt, zulks ter wille van de integriteit van de openbare dienst, welk belang van een goede taakvervulling gelijkelijk heeft te gelden ten aanzien van de persoon die in persoonlijke dienstbetrekking staat tot zijn werkgever.

Er is weliswaar verschil in de strafbedreiging, maar is niet zodanig dat daaraan te dezen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.

De gedragingen van de verdachte ten slotte verschillen bij de beoordeling daarvan op de grondslag van de ene dan wel van de andere tenlastelegging, niet wat betreft de tijd waarop, de plaats waar, en de omstandigheden waaronder zij zouden zijn verricht.

Geoordeeld moet dan ook worden dat zowel het verschil in de juridische aard van de aan de verdachte verweten feiten als het verschil tussen de omschreven gedragingen niet zodanig uiteen loopt dat geen sprake kan zijn van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^