Rijksbrede aanpak van corruptie: focus op kwetsbaarheden, weerbaarheid en handhaving

Op 20 juni 2025 presenteerden de ministers van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken een samenhangende, rijksbrede aanpak tegen corruptie. De strategie bestrijkt zowel de publieke als de private sector en wordt uitgewerkt langs vier pijlers:

  1. Inzetten op de grootste kwetsbaarheden Met behulp van de eerste National Risk Assessment Corruptie (WODC, verwachte resultaten in 2026) en het Dreigingsbeeld Ondermijning Nederland wordt ingezet op risico-gestuurd beleid. Organisaties worden verplicht tot interne corruptierisicoanalyses, en sectoren met verhoogd risico – zoals transport en logistiek – krijgen prioriteit. Het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) speelt een centrale rol in coördinatie en training.

  2. Versterking van de publieke sector De aanpak behelst o.a. strenger ICT-autorisatiebeheer, protectieve monitoring, en weerbaarheidsscans via RIEC’s. Specifieke aandacht gaat uit naar het uitgifteproces van identiteitsdocumenten en de bescherming van ambtenaren tegen criminele druk. De overheid benadrukt haar werkgeversverantwoordelijkheid, en decentrale overheden worden actief ondersteund.

  3. Versterking van de private sector Bedrijven, met name in de logistiek, worden aangespoord om processen te compartimenteren, logging en monitoring in te voeren, en weerbaarheidsprogramma’s te ontwikkelen. Voorbeelden zoals de digitale Vertrouwensketen in de Rotterdamse haven en drugscontroles op de bloemenveiling illustreren succesvolle praktijkmaatregelen. Er is nadruk op samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, o.a. via sectorale convenanten.

  4. Effectieve strafrechtelijke handhaving Jaarlijks wordt €5 miljoen geïnvesteerd in FIOD, Rijksrecherche, OM en Rechtspraak. De opsporingscapaciteit wordt uitgebreid, registratie van corruptiezaken wordt geharmoniseerd, en Nederland anticipeert op de EU-anti-corruptierichtlijn. Internationale samenwerking vindt plaats binnen o.a. de EU, OESO, GRECO en de VN (UNCAC).

Kernpunten:

  • Verwevenheid met integriteitsbeleid is expliciet: preventie en repressie gaan hand in hand.

  • Private en publieke organisaties worden verplicht hun eigen risico’s in kaart te brengen en te mitigeren.

  • Strafrecht krijgt prioriteit via ketenversterking, wetgevingsaanpassing en data-gedreven opsporing.

  • De aanpak combineert korte termijnmaatregelen (zoals training en logging) met lange termijnstructuur (wetgeving en cultuurverandering).

Achtergrond

In de afgelopen decennia is Nederland te naïef geweest in de aanpak van corruptie. Criminele organisaties kunnen namelijk niet functioneren zonder corruptie. Door mensen onder druk te zetten of om te kopen, verkrijgen zij toegang tot waardevolle informatie en kunnen zij besluitvormingsprocessen naar hun hand zetten. Het speelt voor criminelen geen rol of dit via een ambtenaar of een medewerker in de private sector gebeurt – zij zoeken simpelweg de meest kwetsbare mensen, processen en systemen. Het corrumperen van ambtenaren is zelfs een verdienmodel voor criminelen geworden. Recente strafzaken onderstrepen dit risico: zo is een voormalig Belastingdienst-medewerker veroordeeld voor het verstrekken van vertrouwelijke informatie aan criminelen, en zijn in verschillende gemeenten ambtenaren veroordeeld voor het valselijk uitgeven van paspoorten ten behoeve van misdaadorganisaties. Ook in de private sector is omkoping bepaald geen zeldzaamheid.

Tegen deze achtergrond hebben de ministers van Justitie en Veiligheid (JenV) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 20 juni 2025 een samenhangende rijksbrede anti-corruptieaanpak gepresenteerd. Deze aanpak vloeit voort uit het regeerprogramma van kabinet-Schoof (2024) en wordt nadrukkelijk gekoppeld aan het integriteitsbeleid. Het kabinet bouwt voort op bestaand beleid en lopende initiatieven – men begint dus niet bij nul – maar structureert, versterkt en breidt deze uit. De aanpak is breed van opzet en geldt rijksbreed: voor alle ministeries, decentrale overheden, uitvoeringsorganisaties én de private sector. Zowel publieke corruptie (politici, ambtenaren) als private corruptie vallen hieronder, evenals criminele ondermijning van onze maatschappelijke structuren.

Centrale gedachte is dat corruptie langs vier pijlers wordt bestreden: (1) inzetten op de grootste kwetsbaarheden; (2) vergroten van de weerbaarheid van cruciale overheidsprocessen en -systemen; (3) vergroten van de weerbaarheid van de private sector; en (4) effectief strafrechtelijk handhaven (opsporen en straffen). Hieronder worden deze pijlers achtereenvolgens besproken, met bijzondere aandacht voor de juridische, beleidsmatige en praktische implicaties. We zullen tevens de samenhang met integriteitsbeleid en internationale verplichtingen (zoals EU-regelgeving) belichten.

Pijler 1: Inzetten op de grootste kwetsbaarheden

De corruptierisico’s voor Nederland zijn serieus en divers van aard. Om de beschikbare middelen optimaal te benutten, richt het kabinet zich allereerst risico-gestuurd op de grootste kwetsbaarheden en risico’s in zowel de publieke als private sector. Daartoe is opdracht gegeven voor het opstellen van de eerste National Risk Assessment Corruptie (NRA), uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Deze nationale risicoanalyse zal in kaart brengen waar de belangrijkste corruptiegevoelige plekken in Nederland zitten; de eerste resultaten worden begin 2026 verwacht. Daarnaast wordt geput uit het nieuwe Dreigingsbeeld Ondermijning Nederland (DON) en verdiepende studies van het Strategisch Kenniscentrum Ondermijnende Criminaliteit (SKC). De inzichten uit deze onderzoeken zullen het anti-corruptiebeleid continu voeden en bijsturen, zodat steeds gefocust wordt op die plekken waar ingrijpen het meeste effect sorteert. Het beleid wordt voortdurend aangescherpt op basis van actuele inzichten – een dynamische aanpak dus, die meebeweegt met opkomende risico’s.

Vooruitlopend op de uitkomsten van de NRA heeft het kabinet in 2025 echter niet stilgezeten. Reeds nu worden corruptierisico’s expliciet geagendeerd bij publieke en private partners. Organisaties worden aangemoedigd om intern een eigen corruptie- en ondermijningsrisicoanalyse uit te voeren. Een goed voorbeeld is de exercitie die de Belastingdienst recent heeft laten doen om de eigen kwetsbaarheden in kaart te brengen. Pas met zo’n organisatie-specifieke analyse wordt echt duidelijk waar de zwakke plekken zitten. Het Rijk neemt hierin een voorbeeldrol: de departementen (ministeries) stimuleren hun uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden en private partners om het goede voorbeeld te volgen en hun eigen integriteitsrisico’s door te lichten.

Uit overleg in het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – een breed samenwerkingsverband van ministeries (JenV, BZK, e.a.), opsporingsdiensten (FIOD, KMar, politie), OM, decentrale overheden (VNG, G4/G40) en ketenpartners (RIEC/LIEC) – is naar voren gekomen dat bundeling van krachten noodzakelijk is om corruptie het hoofd te bieden. Naast de individueel al lopende initiatieven van deze partijen, spreken zij af gezamenlijk op te trekken tegen dit fenomeen. Zo heeft de Douane voor al haar medewerkers de training “Bescherming tegen benadering” verplicht gesteld om weerbaarder te worden tegen pogingen tot omkoping of infiltratie. De politie past tegenwoordig protective monitoring toe: door proactief ongebruikelijke patronen in het gebruik van politiesystemen te analyseren, wordt misbruik van gevoelige informatiesystemen sneller opgemerkt. Vanuit de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) krijgen gemeenten ondersteuning via weerbaarheidsscans, trainingen en adviesgesprekken om de integriteit van bestuurders en ambtenaren te versterken. Dit zijn voorbeelden van hoe bewustwording en preventie concreet gestalte krijgen binnen bestaande kaders. De komende tijd zullen de SBO-partners dergelijke best practices breder uitrollen en waar nodig verdiepen.

Kortom, pijler 1 legt de basis voor een evidence-based, risicogestuurde aanpak. Juridisch en beleidsmatig betekent dit dat maatregelen niet blind worden genomen, maar gestoeld zijn op onderzoek en analyses. Een aandachtspunt is dat de EU in haar toekomstige anti-corruptierichtlijn ook voorschrijft dat lidstaten periodiek nationale corruptierisicoanalyses uitvoeren. Nederland anticipeert hierop met de NRA en zal daarmee waarschijnlijk ruimschoots voldoen aan deze verplichting. Praktisch bezien vergt dit van organisaties een investering in integriteitsmanagement: het uitvoeren van risicoanalyses, trainen van personeel en verbeteren van interne controles. Dat brengt kosten en organisatorische uitdagingen mee, maar zoals de komende pijlers tonen, ondersteunt het Rijk waar mogelijk met kennis, kaderstelling en middelen.

Pijler 2: Weerbaarheid van de publieke sector vergroten

Een tweede pijler is het versterken van de weerbaarheid van cruciale overheidsprocessen en -systemen tegen misbruik. Dit is juridisch en maatschappelijk van vitaal belang: de integriteit van het openbaar bestuur staat onder druk en moet worden beschermd. Criminelen maken immers graag gebruik van systeemkwetsbaarheden bij de overheid. Denk aan zwakke punten in procedures voor vergunningverlening, persoonsregistratie of documentuitgifte. Als het hen lukt daar misbruik van te maken – bijvoorbeeld door een ambtenaar te corrumperen – kunnen zij grote schade toebrengen aan de rechtsorde. Het kabinet zet daarom in op een breed palet aan preventieve maatregelen binnen de overheid.

Interne beheersmaatregelen staan centraal. Zo is bij BZK de Beveiligingsautoriteit Rijk (BVA) het programma Weerbaarheid van de Rijksoverheid tegen Ondermijning gestart. Dit programma ontwikkelt een kader voor insider risk management – maatregelen om te voorkomen dat kwaadwillenden binnen de organisatie misbruik kunnen maken van hun toegang. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld een strikt autorisatiebeheer van ICT-systemen wordt ingevoerd: door medewerkers alleen toegang te geven tot wat zij strikt nodig hebben, en door die toegang goed te loggen en te monitoren, wordt de kans op lekken van informatie aan criminelen flink beperkt. Over het Rijk heen zullen hierover bindende interdepartementale afspraken worden gemaakt. Bovendien worden eerdere corruptiegevallen binnen de overheid geanalyseerd om er lering uit te trekken, en start in 2025 een pilot om het registreren van systeemtoegang en afwijkend gebruik (logging & monitoring) rijksbreed te verbeteren. Dit alles maakt onderdeel uit van het versterken van de bedrijfsvoering van het Rijk tegen corruptie en ondermijning.

Een ander kwetsbaar proces is het uitgifteproces van officiële documenten, met name reis- en identiteitsbewijzen. Uit inlichtingen is gebleken dat criminele netwerken soms zwakke plekken in dit soort systemen benutten. Daarom wordt het aanvraag- en uitgifteproces van paspoorten en identiteitskaarten momenteel verbeterd door BZK en de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG), met bijzondere aandacht voor corruptierisico’s en integriteitsbewaking. Er zijn al Kamerstukken verschenen die hierover rapporteren, en de verbeteringen richten zich onder andere op striktere procedures, betere fraudedetectie en bewustwording bij de front-office ambtenaren die documenten uitgeven. Juridisch valt dit binnen de kaders van de Paspoortwet en de Wet basisregistratie personen, maar het accent op anti-corruptie betekent waarschijnlijk extra checks-and-balances in uitvoeringsregelingen en gemeentelijke werkvoorschriften.

Ook decentraal bestuur krijgt nadrukkelijke aandacht. De weerbaarheid van ambtenaren bij gemeenten en provincies is immers essentieel: zij staan vaak in de frontlinie bij vergunningverlening, toezicht en dienstverlening, en daarmee potentieel in het vizier van criminelen. Gemeenten worden op diverse manieren geholpen in de strijd tegen corruptie. Zo heeft de Rijksrecherche – vanuit haar expertise in onderzoeken naar ambtelijke corruptie – de afgelopen jaren presentaties gegeven bij gemeenten en provincies over hoe men organisatie en medewerkers kan beschermen tegen ongeoorloofde beïnvloeding. Daarnaast geven de RIEC’s lokaal advies over bestuurlijke weerbaarheid. In de praktijk organiseren sommige RIEC’s bijvoorbeeld vertrouwelijke dinersessies waar burgemeesters, gemeentesecretarissen en andere sleutelfiguren in gesprek gaan met experts van BZK, de Rijksrecherche, het Openbaar Ministerie en het RIEC zelf over concrete maatregelen om de gemeentelijke organisatie minder vatbaar te maken voor corruptie. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar de rol van de gemeentesecretaris als eindverantwoordelijke voor de ambtelijke organisatie – de persoon die intern integriteit moet bewaken. Dergelijke initiatieven vloeien voort uit bestaand integriteitsbeleid in het openbaar bestuur, maar worden nu expliciet onder de vlag van anti-corruptie gepositioneerd en gestimuleerd.

Beleidsmatig valt op dat deze pijler sterk leunt op integriteitbevordering als instrument tegen corruptie. De anti-corruptieaanpak is nadrukkelijk verweven met integriteitsbeleid: het één kan niet zonder het ander. Codes of conduct, verplichte screenings (zoals de Verklaring Omtrent het Gedrag, security clearances), rotatie op gevoelige functies, klokkenluidersregelingen – al dit soort integriteitsmaatregelen dragen bij aan corruptiepreventie. De nieuwe aanpak ordent en versterkt bestaande integriteitssporen. Praktisch zal dit betekenen dat overheidsorganisaties hun integriteitsplannen updaten met een “ondermijningsbestendige” bril op. Bestuurders en compliance officers in het publieke domein moeten in staat worden gesteld deze extra focus te implementeren, bijvoorbeeld door middel van trainingen en hulpmiddelen (waar de hierboven genoemde pilots en kaders in voorzien).

Tot slot is nog van belang dat binnen pijler 2 prioriteiten worden gesteld. Niet alle overheidsprocessen zijn even kritisch. In de Kamerbrief is aangegeven dat het kabinet direct aan de slag gaat met enkele specifieke processen waarvan de belangen voor nationale veiligheid en economie zó groot zijn dat voortvarend optreden geboden is. Hieronder vallen in ieder geval: (a) de bedrijfsvoering van het Rijk (incl. toegang tot ICT-systemen); (b) het uitgifteproces van reis- en identiteitsdocumenten; en (c) de weerbaarheid van ambtenaren bij decentrale overheden. Deze drie speerpunten, die we hierboven al aanraakten, zullen als eerste worden aangepakt en dienen mogelijk als model voor andere processen. Het feit dat ze expliciet genoemd worden, benadrukt hun cruciale belang én hun huidige kwetsbaarheid. Hier ligt ook een praktische uitdaging: dit zijn vaak grote stelsels (denk aan het paspoortuitgiftesysteem) waarbij veranderingen tijd en zorgvuldigheid vergen, mede om te voorkomen dat de maatregelen zelf de dienstverlening hinderen. De politieke wil om hier in te grijpen is echter duidelijk aanwezig.

Pijler 3: Weerbaarheid van de private sector vergroten

Corruptie stopt niet bij de overheid. De private sector is vaak een noodzakelijke schakel in criminele activiteiten. Of het nu gaat om de doorvoer van drugs, het witwassen van gelden of het lekken van vertrouwelijke informatie – zonder (willige of gecompromitteerde) medewerking van bedrijven en hun medewerkers komen ondermijnende criminele processen moeilijk van de grond. Criminelen hebben hulp van binnenuit nodig en schuwen daarbij geen middel: van omkoping met geld tot fysieke bedreiging. Het kabinet benadrukt daarom dat ook bedrijven en sectoren zélf verantwoordelijkheid dragen om corruptie tegen te gaan en hun personeel te beschermen tegen druk van buitenaf. Werkgevers in de private sector hebben hierin een sleutelrol.

Concreet kunnen bedrijven integriteit bevorderen door bij hun personeel het bewustzijn over corruptierisico’s te vergroten en door organisatorische maatregelen te treffen. Te denken valt aan het compartimenteren van informatie, zodat slechts een beperkt aantal functionarissen toegang heeft tot gevoelige data, en het invoeren van logging en monitoring van ICT-systemen om verdachte activiteiten tijdig te detecteren. Dergelijke stappen – vaak onderdeel van een complianceprogramma – verkleinen de kans dat medewerkers benaderd kunnen worden met succes. Immers, als een werknemer niet over de gezochte informatie beschikt of een ongebruikelijke data-uitvraag meteen opvalt, zijn zij minder vatbaar voor criminele druk. Het is daarom in het eigenbelang van ondernemingen om in kaart te brengen welke interne processen en functies kwetsbaar zijn, en om tot op het hoogste niveau na te gaan hoe men die processen en medewerkers kan behoeden voor beïnvloeding of intimidatie. Vanuit de anti-corruptieaanpak zal de rol van private werkgevers als aandachtspunt verder worden uitgewerkt. In samenwerking met brancheorganisaties en bedrijven wordt gekeken welke aanvullende acties nodig zijn om de weerbaarheid van het bedrijfsleven te vergroten.

Net als in de publieke sector, kiest het kabinet ook binnen de private sector een risicogerichte benadering. De aanpak richt zich in eerste instantie op de meest kwetsbare sectoren en processen. Uit de huidige inzichten komt met name de transport- en logistieksector naar voren als prioriteit. Deze sector is historisch gezien een trots van de Nederlandse economie en cruciaal voor internationale handel (onze mainports – havens en luchthavens – zijn logistieke knooppunten van wereldformaat). Maar die prominente positie heeft een keerzijde: transport en logistiek vormen ook een cruciale schakel voor illegale goederenstromen, zoals drugssmokkel. Grote criminele organisaties hebben de logistieke sector nodig om hun goederen te verplaatsen en maken daarbij gebruik van corruptie en infiltratie. De sector is hierdoor bijzonder kwetsbaar en rechtvaardigt een integrale, krachtige aanpak. In samenspraak met de partners in het eerdergenoemde SBO en met de sector zelf ontwikkelt het kabinet daarom met voorrang een anti-corruptieprogramma op maat voor transport en logistiek.

Gelukkig kan hierbij worden voortgebouwd op bestaande publiek-private initiatieven, zoals de Mainports-aanpak in Rotterdam en Schiphol. Best practices uit die hoek worden breder toegepast. Een aansprekend voorbeeld is hoe men de containerafhandeling in de Rotterdamse haven heeft verbeterd. Waar voorheen een container kon worden opgehaald met slechts een pincodeslot, worden containers nu alleen nog vrijgegeven aan digitaal geautoriseerde vervoerders via de zogenaamde “Vertrouwensketen”. Deze gesloten keten van bekende partijen maakt het veel lastiger om met gestolen pincodes of valse documenten containers vol drugs de haven uit te krijgen. Een ander voorbeeld betreft de bloemenveiling in Aalsmeer. Om drugscriminelen af te schrikken om logistiek medewerkers in te schakelen voor misbruik van bloementransporten, wordt op de veiling op onvoorspelbare momenten een drugshond ingezet. Die speurhonden vinden niet alleen eventuele drugs, maar geven ook een signaal af: werknemers staan sterker wanneer criminelen hen benaderen, omdat zichtbaar is dat er controles zijn. Zulke relatief simpele en praktisch uitvoerbare maatregelen kunnen een groot verschil maken in de weerbaarheid van sectoren, en dienen als inspiratie voor uitbreiding naar andere risicobranches.

Een belangrijke juridische en beleidsmatige implicatie is dat de overheid hier samen optrekt met het bedrijfsleven. Anders dan bij publieke corruptie kan de overheid private ondernemingen niet eenzijdig alle maatregelen opleggen (hoewel bepaalde verplichtingen via wet- en regelgeving mogelijk zijn, zoals meldplichten of zorgplichten). Veel zal afhangen van zelfregulering en sectorale convenanten. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan internationale anti-corruptiestandaarden, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, en voert daarover ook dialoog. Er is bijvoorbeeld een MVO-steunpunt ingericht om bedrijven te adviseren over corruptiepreventie in hun internationale activiteiten. Tegelijk sluit de overheid streng optreden niet uit: bij ernstige gevallen van private corruptie kan via het strafrecht of bestuursrecht (bijv. Bibob-toetsing bij vergunningen of overheidsopdrachten) worden ingegrepen. De nieuwe anti-corruptieaanpak balanceert hier preventie en repressie: bedrijven faciliteren en ondersteunen om weerbaarder te worden, maar ook afschrikken door duidelijk te maken dat corrupt handelen bestraft zal worden.

Pijler 4: Effectieve strafrechtelijke handhaving

Naast alle preventieve inspanningen blijft krachtige opsporing en bestraffing onmisbaar – de stok achter de deur. Pijler 4 van de aanpak betreft dan ook het effectief strafrechtelijk ingrijpen tegen corruptie en criminele inmenging. Het kabinet onderstreept dat corruptiecriminelen opgespoord en vervolgd moeten worden, zodat er een afschrikwekkend effect van uitgaat. Daartoe wordt structureel extra geïnvesteerd in de strafrechtelijke keten. Vanaf 2025 komt jaarlijks €5 miljoen beschikbaar specifiek voor de versterking van de corruptiebestrijding. Hiervan gaat circa €3 miljoen naar de opsporingsdiensten FIOD en Rijksrecherche, voor het vergroten van capaciteit, expertise en de inzet van geavanceerde opsporingssoftware en -hardware. Denk aan tools voor data-analyse, het traceren van geldstromen en het tappen/volgen van communicatie. Ongeveer €1 miljoen is geoormerkt voor de implementatie van de komende EU anti-corruptierichtlijn bij de opsporingsinstanties, het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak. Nog eens €1 miljoen is gereserveerd voor de verdere uitwerking en coördinatie van de aanpak, zodat nieuwe maatregelen planmatig kunnen worden ingevoerd.

Met deze middelen kunnen het OM en de Rechtspraak eveneens hun capaciteit uitbreiden en investeren in bijvoorbeeld data-gedreven opsporingstechnieken. Het OM heeft al gespecialiseerde eenheden voor corruptiezaken, zoals de Landelijke Coördinatoren Corruptiebestrijding bij het Functioneel Parket (verantwoordelijk voor niet-ambtelijke corruptie en buitenlandse omkoping) en de landelijk officier voor Rijksrecherche-zaken bij het Landelijk Parket (coördineert binnenlandse ambtelijke corruptie). Deze structuren zorgen ervoor dat expertise gebundeld is. Toch waren voorheen capaciteitstekorten en versnipperde registratie van zaken een knelpunt. Door de extra middelen en aandacht komen er meer gespecialiseerde rechercheurs en officieren van justitie beschikbaar, en wordt gewerkt aan een eenduidige registratie van corruptiedelicten in de systemen van politie, Rijksrecherche, OM en Rechtspraak. Die uniforme registratie is niet slechts bureacratische spitsvondigheid: het stelt Nederland in staat om inzichtelijke jaarstatistieken over corruptiezaken te presenteren, iets wat binnenkort verplicht wordt onder EU-recht. De beoogde EU-richtlijn zal namelijk van lidstaten verlangen jaarlijks cijfers te publiceren over het aantal vervolgingen, seponeringen en veroordelingen in corruptiezaken. Het kabinet loopt hierop vooruit door samen met alle betrokken handhavingsinstanties te verkennen hoe deze registratie en transparantie het best gerealiseerd kan worden.

Internationaal gezien is pijler 4 eveneens van groot belang. Georganiseerde corruptie houdt niet op bij landsgrenzen; vaak zijn buitenlandse entiteiten of grensoverschrijdende transacties in het spel. Nederland zet daarom sterk in op internationale samenwerking. Op EU-niveau speelt dit via de Anti-Corruptierichtlijn, waarin momenteel in Brussel wordt onderhandeld. Nederlandse inbreng in die onderhandelingen is gericht op een evenwichtige regeling die zowel preventieve als repressieve corruptiebestrijding omvat. De concept-richtlijn voorziet onder meer in harmonisatie van corruptiedelicten (zo worden in alle lidstaten bepaalde vormen van omkoping en ambtsmisbruik strafbaar gesteld of aangescherpt), gelijkschakeling van minimale maximale straffen en verjaringstermijnen binnen de EU, en de reeds genoemde preventieve verplichtingen (zoals periodieke risicoanalyses en verplichte anti-corruptietrainingen voor overheidsfunctionarissen). Nederland zal deze EU-normen moeten implementeren; waarschijnlijk zijn onze bestaande strafbaarstellingen (zoals artikel 177/363 Sr inzake omkoping van ambtenaren, artikel 328ter Sr voor private omkoping, enz.) al grotendeels op niveau, maar er komen mogelijk nieuwe delicten bij zoals beïnvloeding van ambten (trading in influence) of illegale verrijking, afhankelijk van de definitieve richtlijntekst. Ook zullen wellicht de maximale straffen of verjaringsregels in nationale wetgeving moeten worden aangepast als de EU-richtlijn dat eist. Het kabinet bereidt zich hierop voor, getuige de reservering van middelen en het betrekken van OM/Rechtspraak bij de implementatievoorbereiding.

Buiten de EU om is Nederland actief binnen alle relevante anti-corruptiefora: de Anti-Omkopingswerkgroep van de OESO (betreffende buitenlandse omkoping), de Implementation Review Group van het VN-Verdrag tegen Corruptie (UNCAC), de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO) van de Raad van Europa, en de G20 Anti-Corruptiewerkgroep. Deze actieve rol onderstreept dat Nederland zijn internationale verplichtingen serieus neemt en tevens bijdraagt aan het vormgeven van mondiale normen. Bovendien helpt internationale samenwerking om oneerlijke concurrentie door corruptie tegen te gaan en een gelijk speelveld voor het bedrijfsleven te bevorderen. Zo wisselen landen best practices uit en spreekt men elkaar aan op naleving. De Nederlandse overheid ondersteunt ook het eigen bedrijfsleven bij het voldoen aan internationale anti-corruptienormen, via voorlichting en hulp aan bedrijven die internationaal opereren. Dit sluit aan bij de eerdergenoemde verantwoordelijkheid die van bedrijven zelf wordt verwacht.

Samengevat betekent pijler 4 dat er een stevige impuls komt voor de opsporing en vervolging van corruptie. Juridisch zal dit tot wetswijzigingen leiden (onder invloed van EU-regelgeving) en tot intensiever gebruik van bestaande strafbepalingen. In de praktijk mogen we een toename van corruptieonderzoeken verwachten – zowel in de publieke als private sfeer – en een professionelere aanpak dankzij betere gegevens, meer expertise en internationale input. Voor juristen en handhavers is dit een belangrijk signaal: corruptiezaken krijgen prioriteit en zullen minder vaak blijven liggen wegens capaciteitsgebrek. Tegelijk wordt de link met preventie behouden: de strafrechtketen staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van de integrale strategie, waar preventie en repressie hand in hand gaan.

Integriteit en internationale verplichtingen

Zoals al duidelijk werd, verbindt de anti-corruptieaanpak zich expliciet met het integriteitsbeleid van overheid en bedrijfsleven. Integriteit vormt het bredere kader waarbinnen corruptiebestrijding plaatsvindt. De aanpak bouwt dan ook voort op instrumenten als gedragscodes, klokkenluidersbescherming (Wet Huis voor klokkenluiders), financiële disclosure-regels voor bewindspersonen en hoge ambtenaren, en integriteitstoetsen bij gevoelige functies. Door corruptie meer expliciet in deze context te plaatsen, wordt de samenhang vergroot: elke maatregel om integriteit te bevorderen, helpt ook corruptie te voorkomen, en omgekeerd. Voor juristen in het bestuursrecht en staatsrecht is dit relevant, omdat integriteitsregels (zoals nevenfunctiemeldingen, geschenkenregisters, etc.) nu mogelijk scherper gehandhaafd of uitgebreid zullen worden onder de noemer van anti-corruptie. Ook beleidsmatig ziet men een verschuiving: waar integriteit vroeger soms als “soft” compliance-thema werd gezien, wordt het nu gekoppeld aan de harde noodzaak van criminaliteitsbestrijding. Dat kan helpen om integriteit hoger op de agenda van organisaties te krijgen.

Op internationaal vlak sluit de rijksbrede aanpak naadloos aan bij bestaande verplichtingen en samenwerkingsverbanden. Nederland is partij bij het VN-Verdrag tegen corruptie (UNCAC) en het Strafrechtelijk Verdrag tegen Corruptie van de Raad van Europa, en participeert in de evaluatierondes van GRECO. Regelmatig krijgt Nederland aanbevelingen – bijvoorbeeld om de bewustwording rond buitenlandse omkoping in de private sector te vergroten, of om de bescherming van klokkenluiders te versterken – en de nu gepresenteerde aanpak adresseert veel van deze punten impliciet. Zo komt er meer aandacht voor trainingen en preventie (GRECO en UNCAC leggen daar de nadruk op), wordt transparantie over vervolgingsresultaten verhoogd (UNCAC-verplichting tot het verzamelen van statistieken) en trekt Nederland extra capaciteit uit voor handhaving (een punt van zorg in eerdere evaluaties). De EU Anti-Corruptierichtlijn is in feite de concrete vertaling van een aantal internationale normen naar EU-regelgeving, en Nederland loopt door deze aanpak alvast vooruit op de implementatie daarvan. Voor bedrijven betekent dit dat zij rekening moeten houden met strengere uniforme regels binnen de hele EU, en voor de overheid dat wetgeving (met name het Wetboek van Strafrecht en mogelijk bestuursrechtelijke corruptiebepalingen) op punten aangepast zal worden. Het kabinet heeft duidelijk gemaakt deze Europese verplichtingen te omarmen en zelfs te pleiten voor een richtlijn die preventie en repressie in één adem regelt – een visie die past bij de integrale benadering die nationaal nu is gekozen.

Afsluiting

Met de rijksbrede anti-corruptieaanpak zet Nederland een forse stap in de strijd tegen corruptie en ondermijning. Waar incidenten in het verleden wellicht te vaak als op zichzelf staand werden gezien, erkent deze strategie dat corruptie een wezenlijk gevaar voor onze rechtsstaat vormt. De integriteit van overheidsprocessen én private bedrijfsvoering staat onder druk, en zowel ambtenaren als werknemers in de private sector moeten weerbaar gemaakt en beschermd worden tegen criminele beïnvloeding. Het gepresenteerde plan is breed en ambitieus: het omvat onmiddellijke acties (bijvoorbeeld extra controles in kritieke sectoren, betere autorisatiebeheer, investering in opsporing) én lange-termijn trajecten (zoals cultuurverandering door bewustwording, wetgevingsinitiatieven, internationale samenwerking).

Voor het juridisch gespecialiseerde publiek is het duidelijk dat deze aanpak niet enkel symboolpolitiek is, maar een gestructureerde opschaling van bestaande middelen en bevoegdheden. Bestaande maatregelen worden versterkt en breder toegepast, nieuwe maatregelen worden ontwikkeld waar leemtes zijn. Zo ontstaat een krachtige, integrale anti-corruptieaanpak die momenteel verder in ontwikkeling is, maar nu al de contouren laat zien van een overheid die corrupte handelen voortaan hard en gecoördineerd aanpakt. De uitdaging zal zijn om deze mooie plannen te vertalen naar uitvoeringspraktijk: periodieke monitoring van resultaten en eventuele bijsturing blijven geboden. Gezien de structurele investering en de hoge politieke prioriteit die hieraan is gegeven, mag echter optimisme gerechtvaardigd zijn dat Nederland zijn naïviteit van zich afschudt en corruptie met hernieuwde energie bestrijdt – van de bloemenveiling tot het stadhuis, van de douanehaven tot de directiekamer. Iedere schakel moet immers sterk zijn om corruptie geen kans te geven. De komende jaren zal moeten blijken hoe deze pijlers in de praktijk landen, maar de koers is uitgezet: integriteit en weerbaarheid vormen het fundament, en strafrecht de scherpe rand waarmee overtreders worden bestraft. Het professionele veld – juristen, handhavers, beleidsmakers – doet er goed aan deze ontwikkelingen op de voet te volgen en eraan bij te dragen dat de aangekondigde aanpak zijn beloften waarmaakt.

Bronnen

Print Friendly and PDF ^