Rb: Geen feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift van middellijk bestuurder rechtspersoon

Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:357

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen of alleen feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrijf 1 ter zake van het opmaken van negen valse facturen en een valse orderbevestiging, door op die facturen en orderbevestiging een hogere prijs dan de werkelijk betaalde prijs te vermelden.

Dit ter verkrijging van een subsidie voor de aankoop van een landbouwmachine.

Voorvragen

Ter terechtzitting van 21 januari 2019 is door de verdediging als (preliminair) verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging zijn geschonden. Uit het dossier blijkt immers dat hoewel er voldoende wettig bewijs was om (ook) jegens naam 9 en naam 10, medebestuurder respectievelijk directeur van bedrijf 1, strafvervolging in te stellen, de zaken tegen hen zijn geseponeerd.

De officier van justitie heeft zich tegen niet-ontvankelijkverklaring verzet. De officier van justitie heeft gesteld dat de strafzaken tegen naam 9 en naam 10 zijn geseponeerd, omdat er jegens hen onvoldoende bewijs was voor betrokkenheid bij de strafbare feiten. Van schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging en het gelijkheidsbeginsel is derhalve geen sprake, aangezien de gevallen niet gelijk waren.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.

De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake is van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken, nu uit de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat er sprake was van gelijke gevallen, in die zin dat de gevallen ook wat betreft het punt van de haalbaarheid geheel gelijk waren.

Nu de rechtbank ook overigens heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is, reeds heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.


Bewijsoverwegingen

Bedrijf 1 is een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren. Bestuurders van bedrijf 1 zijn bedrijf 5 (sinds 22 augustus 2011) en bedrijf 6 (sinds 1 mei 2013). Verdachte is via bedrijf 5 en bedrijf 6, samen met zijn broer naam 9, middellijk bestuurder van bedrijf 1.

In de ten laste gelegde periode bestond voor agrariërs de mogelijkheid om bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), voorheen Dienst Regelingen geheten, subsidies in de precisielandbouw aan te vragen. De subsidie-aanvrager kon voor het aanvragen van de subsidie inloggen op een digitaal loket voor agrarische ondernemers. De subsidie aanvrager vulde na het inloggen een digitaal aanvraagformulier in via het e-loket. De aanvrager vermelde welke investering hij wilde gaan doen. De aanvrager vulde het soort investering en het investeringsbedrag in en voegde bij de aangifte een gespecificeerde offerte. Aan de hand van de offerte werd de maximaal te ontvangen subsidie berekend. Na invulling van het aanvraagformulier volgde na enige tijd een brief van de subsidieverstrekker met daarin de beslissing van de Dienst Regelingen over de subsidieaanvraag. In de brief stond of de aanvrager in aanmerking kwam voor de subsidie en het maximaal uit te keren subsidiebedrag. In de brief stond ook een termijn waarbinnen de investering gerealiseerd moest zijn. De aanvrager kon, na de gedane investering, de toegekende subsidie laten vaststellen en uitkeren. De aanvrager vulde daartoe via het e-loket een digitaal aanvraagformulier in. Bij de vaststellingsaanvraag diende de aanvrager als bewijs van de investering facturen en betaalbewijzen mee te sturen.

Op basis van de informatie uit de vaststellingsaanvraag en de meegestuurde bewijsstukken volgde een beslissing van de Dienst Regelingen. De aanvrager kreeg een brief met daarin de beschikking. In de brief stond het uit te keren subsidiebedrag en de mededeling van de wijze waarop de subsidie werd uitgekeerd.


Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat onder meer uit de getuigenverklaringen van naam 11 en naam 10, alsmede uit het redresplan dat door verdachte is ondertekend, kan worden opgemaakt dat verdachte wetenschap had van de strafbare gedragingen en daar zelf actief bij betrokken is geweest.


Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft daarvoor allereerst aangevoerd dat het daderschap van bedrijf 1 niet kan worden vastgesteld. Daarenboven heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt, dat er geen sprake is van medeplegen en dat het opzet van verdachte ontbreekt op de verboden gedraging en op het leidinggeven aan de verboden gedraging.


Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank concludeert allereerst dat het daderschap van bedrijf 1 vast staat. Bedrijf 1 is bij vonnis van 4 februari 2019 veroordeeld wegens medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

De rechtbank overweegt dat in feitelijk leidinggeven een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging ligt besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van de verboden gedragingen weet had van de verboden gedragingen, noch van eventuele soortgelijke gedragingen die rechtstreeks verband houden met de ten laste gelegde verboden gedragingen. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

Zie ook:

  • Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:ECLI:NL:RBOVE:2019:356
    De rechtbank veroordeelt een rechtspersoon tot een geldboete van 40.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar voor valsheid in geschrift. De rechtspersoon heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door negen facturen en een orderbevestiging valselijk op te (laten) maken. Er werden facturen uitgereikt waarop een hogere verkoopprijs stond dan daadwerkelijk was betaald, om de klanten in staat te stellen om met die te hoge factuur een te hoge subsidie aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Klantenbinding en omzet werden op deze wijze bevorderd en hebben tot financieel voordeel geleid.

  • Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:ECLI:NL:RBOVE:2019:358
    De rechtbank een 49-jarige man tot een taakstraf van 20 uren en een geldboete van 1000 euro voor het opzettelijk gebruik maken van een vals of een vervalst geschrift. De man heeft ter verkrijging van een subsidie voor de aankoop van een landbouwmachine een factuur ingediend waarop een hogere prijs dan de werkelijk overeengekomen en te betalen prijs stond. Als gevolg daarvan heeft de man teveel subsidie gekregen.

  • Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:ECLI:NL:RBOVE:2019:359
    De rechtbank veroordeelt een 64-jarige man tot een taakstraf van 40 uren en een geldboete van 2700 euro voor het opzettelijk gebruik maken van een vals of een vervalst geschrift. De man heeft ter verkrijging van een subsidie voor de aankoop van een landbouwmachine een factuur ingediend waarop een hogere prijs dan de werkelijk overeengekomen en te betalen prijs stond. Als gevolg daarvan heeft de man teveel subsidie gekregen.

  • Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:ECLI:NL:RBOVE:2019:360
    De rechtbank veroordeelt een 43-jarige man tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar voor het medeplegen van valsheid in geschrift. Als medewerker van een rechtspersoon heeft de man zich meermaals schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door samen met anderen zeven facturen valselijk op te maken. Er werden facturen uitgereikt waarop een hogere verkoopprijs stond dan daadwerkelijk was overeengekomen. Dit om de klanten in staat te stellen met die te hoge factuur een te hoge subsidie aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • Rechtbank Overijssel 4 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:ECLI:NL:RBOVE:2019:362
    De rechtbank veroordeelt een 74-jarige man tot een taakstraf van 60 uren en een geldboete van 7500 euro voor het opzettelijk gebruik maken van een vals of een vervalst geschrift. De man heeft ter verkrijging van een subsidie voor de aankoop van een landbouwmachine een factuur ingediend waarop een hogere prijs dan de werkelijk overeengekomen en te betalen prijs stond. Als gevolg daarvan heeft de man teveel subsidie gekregen.





Print Friendly and PDF ^