Ontnemingsdossier niet compleet: het hof wijst de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds hierom af

Gerechtshof Amsterdam 9 november 2012, LJN BY2919 (gepubliceerd op 13 november 2012) Procesgang

Het OM heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 39.797,16.

De veroordeelde is bij strafvonnis van de rechtbank Haarlem van 9 mei 2007 veroordeeld ter zake van:

  1. het medeplegen van de in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  2. het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder C gegeven verbod;
  3. het deelnemen van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  4. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 mei 2010 veroordeeld ter zake van:

  1. het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  2. het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
  3. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  4. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

De rechtbank Haarlem heeft bij beslissing van 31 december 2010 de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.

Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Oordeel Gerechtshof

Uitgangspunt bij het toepassen van de ontnemingsmaatregel is, dat het te ontnemen voordeel daadwerkelijk en individueel moet zijn verkregen. Aannemelijk moet worden dat de veroordeelde feitelijk heeft gedeeld in de opbrengst van al dan niet door hemzelf (mede)gepleegde feiten. Of daarvan in het onderhavige geval sprake was, dient te blijken uit de stukken in het dossier. In het bijzonder zijn dan van belang de relevante verklaringen (van (mede)veroordeelde(n) en getuigen) en andere redengevende bewijsmiddelen (tapgegevens) die zijn gebezigd ter onderbouwing van het te ontnemen bedrag. Deze stukken dienen zich in het ontnemingsdossier te bevinden teneinde de rechter tot controle en toetsing in staat te stellen.

Het hof stelt vast dat bedoelde stukken, anders dan in samengevatte vorm, zich niet in het voorliggende ontnemingsdossier bevinden. De advocaat-generaal is ter terechtzitting op het ontbreken van die stukken geattendeerd, maar heeft hierin geen aanleiding gevonden het dossier in die zin te completeren.

Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen andere mogelijkheid de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel reeds hierom af te wijzen.

Aan een inhoudelijk oordeel over de ontnemingsvordering en de overwegingen van de rechtbank hierover komt het hof derhalve om bovenvermelde reden niet toe.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie ook de zaak van medeverdachten waarin gelijkelijk is beslist:

Print Friendly and PDF ^