Notaris heeft nagelaten om twee ongebruikelijke transacties te melden. Beroep op inactief blijven OM tot bericht in FD wordt verworpen.

Rechtbank Den Haag 21 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:13969

Verdachte heeft nagelaten om twee ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Als notaris had hij een publieke functie en uit dien hoofde rustte op hem een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het is in het algemeen belang dat zowel burgers als overheid vertrouwen in notarissen moeten kunnen stellen. Verdachte heeft dat vertrouwen geschonden. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen.

Feiten

Aan verdachte wordt verweten dat hij in strijd met zijn wettelijke verplichting twee ongebruikelijke financiële transacties niet aan het meldpunt heeft gemeld.

Op 30 november 2009 heeft hij als notaris zijn medewerking verleend aan de levering van alle aandelen van [A.] & Partners Beloningsmanagement en Pensioenadvisering B.V. (vertegenwoordigd door [A.]) aan [B.] en Human Invest Group S.A.R.L. (vertegenwoordigd door [B.]). Op dezelfde datum heeft hij meegewerkt aan de overdracht van een vordering ter waarde van € 75.016 van [A.] & Partners Beloningsmanagement en Pensioenadvisering B.V. op haar moedervennootschap Flushing Beheer B.V. (vertegenwoordigd door [A.]) aan [C.] en Zn B.V. (vertegenwoordigd door [B.]) voor een bedrag van € 10.000.

Verdachte ontkent dit niet, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op het moment van de transacties geen enkele aanwijzing had om ze als ongebruikelijk aan te merken. Hij zegt pas achteraf op de hoogte te zijn gekomen van informatie die de transacties in een ander licht plaatste. Dat was op het moment dat hij op 14 oktober 2010 in het Financieel Dagblad het eerdergenoemde artikel over grootschalige faillissementsfraude door [B.] las. Verdachte ging er van uit dat een melding toen niet meer zinvol was omdat de pers al ruchtbaarheid aan de zaak had gegeven en de FIOD daardoor ook op de hoogte moest zijn.

Beroep op overschrijding van de redelijke termijn

Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie zijn recht op vervolging heeft verwerkt doordat het te lang inactief is gebleven sinds de verschijning van een krantenartikel in het Financieel Dagblad op 14 oktober 2010 over grootschalige frauduleuze praktijken van [B.] bij faillissementen. Verdachte stelt dat de FIOD en het Openbaar Ministerie naar aanleiding daarvan een actieve onderzoeks- en informatieplicht hadden. Verdachte vindt dat hij drie jaar na die datum niet meer mag worden wordt vervolgd.

De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

Het stellen van prioriteiten bij de inzet van mensen en middelen is een bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Een strafrechtelijk onderzoek mag echter niet te lang duren. Wie verdacht wordt van strafbare feiten mag niet te lang in onzekerheid blijven over de afloop van zijn strafzaak. Van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn voltooid is in beginsel sprake wanneer een onderzoek langer dan twee jaar heeft geduurd. De termijn waarmee in dit kader gerekend wordt vangt aan op het moment dat de eerste daad van vervolging tegen een verdachte wordt verricht. Door deze eerste daad van vervolging raakt hij op de hoogte raakt van de tegen hem lopende verdenking en vangt de periode van onzekerheid aan.

Hoewel verdachte reeds op 14 oktober 2010 op de hoogte was van de twijfelachtige reputatie van [B.] hoefde hij op dat moment nog niet te vrezen voor zijn eigen vervolging. Dat hoefde hij pas vanaf 4 december 2012. Op die dag werd verdachte door de FIOD voor het eerst op verdenking van strafbare feiten verhoord. De rechtbank concludeert dat in deze zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank verwerpt het verweer.

In de strafmaat houdt de rechtbank wel rekening met het feit dat het in deze zaak betrekkelijk oude feiten betreft van inmiddels vier jaren geleden, terwijl het strafdossier niet zodanig omvangrijk is dat het onderzoek en het strafproces niet eerder hadden kunnen worden voltooid.

Beoordeling Rechtbank

Het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme met de Bijlage Indicatorenlijst vult nader in wat onder een ongebruikelijke transactie moet worden verstaan. Er is sprake van een subjectieve indicator wanneer het transacties betreft waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme. Van een objectieve indicator is sprake wanneer het transacties betreft van € 15.000 euro of meer, betaald aan of door tussenkomst van de notaris in contanten, met cheques aan toonder of soortgelijke betaalmiddelen.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op het moment van de transacties wist dat de aandelen van de B.V. voor een prijs van € 1 werden verkocht aan een in Luxemburg gevestigde vennootschap. Tegelijkertijd werd een vordering ter waarde van € 75.016 van de verkochte B.V. overgedragen aan een andere B.V. die vertegenwoordigd werd door dezelfde koper voor een bedrag van € 10.000, waarna deze afgewaardeerde vordering kwijtgescholden werd. Deze combinatie van omstandigheden, in samenhang met elkaar beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Daarmee is sprake van een subjectieve indicator. Verdachte moest op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk aanmerken.

Verdachte heeft, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, voorafgaand aan de twee transacties aanleiding gezien om de betrokkenen te waarschuwen voor mogelijk paulianeus handelen en hen gewezen op hun bestuurdersaansprakelijkheid indien van dergelijk handelen sprake zou zijn. Dat versterkt het oordeel dat verdachte heeft geweten dat deze transacties ongebruikelijk waren.

Op 14 oktober 2010 las verdachte in het Financieel Dagblad een publicatie waarin [B.] werd beschuldigd van grootschalige faillissementsfraude. Op dat moment was er voor verdachte nog meer aanleiding om te veronderstellen dat de eerder verrichte transacties ongebruikelijk waren in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme.

Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat op verdachte de plicht rustte om van deze transacties melding te doen. Verdachte heeft noch op 30 november 2009, noch op 14 oktober 2010, noch binnen veertien dagen daarna bij het meldpunt melding gedaan van deze ongebruikelijke transacties.

De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de op hem rustende verplichting na te komen en acht hem schuldig aan het ten laste gelegde feit.

Strafoplegging

De rechtbank legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op van € 10.000 met een proeftijd van twee jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^