Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie wegens ernstige inbreuken op het fair play beginsel, het beginsel van equality of arms en het zorgvuldigheidsbeginsel

Rechtbank Noord-Nederland 26 november 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:7250

Verdachte in deze zaak wordt verdacht van mensenhandel.

Standpunt verdediging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting, bij wijze van preliminair verweer, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van diverse klemmende vormverzuimen en ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust dan welk met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

De verdediging heeft – kort weergegeven - gewezen op de volgende vormverzuimen:

  • De onrechtmatige start van het onderzoek Jetta en het vernietigen van ontlastend bewijsmateriaal.
  • Het door de officier van justitie negeren van het bevel van de rechtbank om alle door de verdediging verzochte stukken uit de onderzoeken Mustang, Erebus en Farmer te verstrekken.
  • Schending van het beginsel van het ongemoeid laten van getuigen in een lopende strafzaak.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging.

De officier van justitie heeft hiertoe allereerst opgemerkt dat er geen sprake is van een onrechtmatige start van het onderzoek Jetta, omdat het onderzoek Jetta enkel en alleen gebaseerd is op de aangiften van de drie vrouwen die in de tenlastelegging zijn genoemd en niet op onderzoeksmateriaal uit het Erebus onderzoek. De vernietigde tapgesprekken uit het onderzoek Erebus hebben geen enkele rol gespeeld bij de vervolgonderzoeken Farmer en Jetta.

De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat alle stukken uit de onderzoeken Farmer, Erebus en Mustang zijn toegevoegd aan het dossier. De officier van justitie heeft voor zover het betreft het Mustang-onderzoek een voorbehoud gemaakt nu enkele gegevens uit dat onderzoek zijn weggelaten aangezien die informatie gebruikt wordt in een nog lopend onderzoek. Die gegevens hebben geen enkele relatie met het Jetta-onderzoek.

Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat hij bevoegd was om [aangeefster 2] te laten horen als getuige door politieambtenaren, omdat het dossier met betrekking tot deze getuige onvolledig was.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal hierna de door de raadsman aan zijn verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten grondslag gelegde elementen successievelijk bespreken en overweegt hiertoe als volgt. Vooraf merkt de rechtbank op dat de raadslieden van de verdachten zich over en weer hebben aangesloten bij de verweren van hun collega voor zover die verweren ieder op zich meer en andere elementen bevatten dan het eigen pleidooi zoals ter terechtzitting is voorgedragen. De rechtbank heeft, gehoord de officier van justitie, ermee ingestemd dat voor zover in de respectievelijke pleidooien en pleitnota’s andere elementen zijn genoemd dan hetgeen door de respectievelijke raadslieden is voorgedragen, die elementen als voorgedragen worden beschouwd in de zaak van verdachte.

De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer van de raadsman dat vooropgesteld moet worden dat niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.

De onrechtmatige start van het onderzoek Jetta en schending van artikel 553 Wetboek van Strafvordering door weigeren te voldoen aan een bevel van de rechtbank om alle door de verdediging verzochte stukken uit de onderzoeken Mustang, Erebus en Farmer te verstrekken.

De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het onderzoek Jetta een voortzetting betreft van het onrechtmatige onderzoek Farmer, dat er ten onrechte ontlastend bewijs is vernietigd en dat de officier van justitie het bevel van de rechtbank heeft genegeerd om alle door de verdediging verzochte stukken uit de onderzoeken Mustang, Erebus en Farmer te verstrekken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Op 14 december 2010 heeft in de onderhavige zaak voor het eerst een terechtzitting plaatsgevonden, waarbij de verdediging heeft verzocht de stukken van de onderzoeken Erebus, Farmer en Mustang aan het dossier toe te voegen, omdat in het relaas proces-verbaal Jetta is gerelateerd dat als startinformatie voor het onderzoek Jetta onder meer gebruik gemaakt is van de informatie opgedaan in het in 2009 afgesloten (Drentse) onderzoek Erebus. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd en bepaald dat de stukken van de onderzoeken Erebus, Farmer en Mustang aan het dossier dienen te worden toegevoegd.

Erebus

Op 23 september 2008 is, naar aanleiding van een eerdere zogenaamde bestuurlijke controle, door het Prostitutie Mensenhandel Team Drenthe een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam "Erebus". Het onderzoek Erebus is op 3 juni 2009 door de officier van justitie stop gezet omdat uit de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken onvoldoende strafrechtelijke aanwijzingen in verband met mensenhandel naar voren waren gekomen om daarop verder te kunnen rechercheren. Vervolgens is blijkens de brief van 9 december 2011 van de officier van justitie aan de voorzitter van de strafkamer in de rechtbank Assen op 8 april 2010 overgegaan tot het vernietigen van de verslagen van deze tapgesprekken, zulks terwijl de zaak nog niet geëindigd was met een onherroepelijke uitspraak of een sepotbeslissing van de officier van justitie. Daarnaar gevraagd gaf de officier van justitie ter terechtzitting toe dat van een aan verdachten in dit onderzoek ter kennis gebrachte sepotmededeling naar aanleiding van het onderzoek Erebus geen sprake is geweest. Dat had wel in de rede gelegen nu het onderzoek was stopgezet vanwege het ontbreken van voldoende strafrechtelijke aanwijzingen voor vervolgonderzoek. Ondanks het uitblijven van een kennisgeving van sepot aan de verdachten in dit onderzoek terwijl voorts niet is gebleken van verzending aan verdachten van de mededeling als bedoeld in artikel 126bb Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de uitoefening van bijzondere opsporingsbevoegdheden (ofschoon die brieven op 28 juli 2009 wel waren gemaakt voor de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte]) is in strijd met artikel 126cc jo. artikel 126bb Wetboek van Strafvordering toch overgegaan tot vernietiging van de processen-verbaal van de uitgewerkte tapverslagen in het onderzoek Erebus. Daardoor is niet meer na te gaan of en in hoeverre gegevens uit het stopgezette onderzoek Erebus aan de basis hebben gestaan van het onderzoek Farmer en daarna het onderzoek Jetta.

Daar komt bij dat de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting dat het onderzoek Jetta enkel en alleen gebaseerd is op de aangiften van de drie vrouwen die in de tenlastelegging zijn genoemd en niet op onderzoeksmateriaal uit het Erebus onderzoek en de vernietigde tapgesprekken om die reden dan ook geen enkele rol hebben gespeeld bij de vervolgonderzoeken Farmer en Jetta, niet te verenigen is met hetgeen in het dossier gerelateerd is met betrekking tot de start van het onderzoek Jetta. In het relaas proces-verbaal Jetta is immers - in afwijking van hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld - gerelateerd dat naast deze drie aangiften als startinformatie voor het onderzoek Jetta ook gebruik gemaakt is van de informatie opgedaan in het in 2009 afgesloten (Drentse) onderzoek Erebus en de informatie uit de CIE processen-verbaal.

Het feit dat het onderzoek Erebus zich o.a. richtte op de mensenhandel ten aanzien van [aangeefster 4] en aan de medeverdachten in deze strafzaak overtreding van artikel 273f Wetboek van Strafrecht ten aanzien van onder andere genoemde [aangeefster 4] in de periode waarover het onderzoek Erebus zich uitstrekte, ten laste gelegd is, maakt toetsing van wat nu wel of niet gebruikt is uit het Erebus onderzoek nog urgenter.

Voor zover de verdediging zich aldus op het standpunt heeft gesteld dat het in het kader van het voorbereidend onderzoek Erebus vernietigen van de processen-verbaal van de uitgeschreven tapverslagen uit dat onderzoek een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat dit om die reden - met een beroep op artikel 359a Sv - moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie 'het voorbereidend onderzoek' als bedoeld in art. 359a Sv uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van de op basis van dat onderzoek aan hem tenlastegelegde feiten. Art. 359a Sv is derhalve niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek Jetta, maar - zoals door de verdediging in de onderhavige zaak gesteld - in het kader van een ander onderzoek, genaamd Erebus. Doorgaans gaat het bij dit soort verweren om het ter discussie stellen van bewijsmateriaal dat door een vormverzuim is verkregen. In de onderhavige zaak gaat het echter niet om bewijsmateriaal maar om niet meer beschikbaar onderzoeksmateriaal uit een ander onderzoek dat volgens de verdediging door het openbaar ministerie ten grondslag is gelegd aan het huidige onderzoek op basis waarvan verdachte thans terecht moet staan. Door het gestelde verzuim van het openbaar ministerie kan de verdediging niet meer toetsen of en in hoeverre het vernietigde onderzoeksmateriaal niet alleen niet belastend maar mogelijk zelfs ontlastend voor verdachte is geweest. Voor deze aanname kan steun gevonden worden in het feit dat door de officier van justitie in onder meer het rechtshulpverzoek van 2 mei 2011 aan de Braziliaanse autoriteiten is medegedeeld dat ‘er op dat moment (de rechtbank begrijpt de periode in 2008-2009 waarin het onderzoek Erebus heeft gedraaid) onvoldoende aanwijzingen waren, dat er sprake was van mensenhandel’.

De rechtbank stelt vast dat de processen-verbaal van de uitgeschreven tapverslagen uit dat onderzoek Erebus zijn vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten beschouwing blijven of en in hoeverre dit een gevolg is geweest van een vormverzuim in welk onderzoek dan ook. Wat telt, is dat door het niet meer beschikbaar zijn van dit onderzoeksmateriaal in de onderhavige strafzaak niet meer getoetst kan worden of en in hoeverre dat onderzoeksmateriaal voor verdachte ontlastend is geweest. Dat klemt temeer, nu informatie uit het onderzoek Erebus als startinformatie - blijkens hetgeen daarover in het dossier is gerelateerd - is gebruikt voor het onderzoek Jetta. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door het niet meer beschikbaar zijn van de processen-verbaal van de uitgeschreven tapverslagen uit het onderzoek Erebus in zijn verdedigingsbelangen is geschaad, wat er ook zij van de oorzaak daarvan.

Farmer

In 2009 is in het arrondissement Leeuwarden een strafrechtelijk onderzoek, onder de naam Farmer, gestart. De officier van justitie in het arrondissement Assen mr. G. Souër had besloten dat de onderzoeksgegevens van het Erebus onderzoek desgevraagd aan het onderzoeksteam in Friesland ter beschikking konden worden gesteld nadat bekend was geworden dat de aangifte van [aangeefster 4] aanleiding was voor het onderzoek in Friesland. In het Farmer onderzoek is in de periode van 11 januari 2010 tot 5 februari 2010 een telefoonlijn getapt zonder machtiging van de rechter-commissaris. Naar aanleiding daarvan zijn, onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, alle onderzoeksgegevens uit bedoeld onderzoek vernietigd en is een nieuw onderzoek naar dezelfde verdachten opgestart in het arrondissement Assen, onder leiding van de officier van justitie te Assen en uitgevoerd door de regiopolitie Drenthe onder de naam Jetta. In het ambtsbericht van de zaaksofficier uit Leeuwarden is vastgelegd, dat "alle onderzoeksgegevens van het Farmeronderzoek uit het politiesysteem BVO verwijderd worden, waarna die digitaal bewaard blijven in een kluis ten parkette van het parket Leeuwarden”. Mr. Souër heeft in zijn hoedanigheid van rechercheofficier van justitie in het arrondissement Assen in een proces-verbaal van 22 maart 2011 vastgelegd dat de behandelend zaaksofficier van justitie te Assen (de rechtbank leest mr. Souër), noch opsporingsambtenaren belast met het onderzoek Jetta op enige wijze kennis hebben genomen van de inhoud van die kennelijk opgeslagen digitale gegevens. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie opgemerkt dat – voor zover er al stukken bewaard zijn gebleven in een kluis – deze stukken niet zijn toegevoegd aan het dossier.

De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie door deze digitale onderzoeksgegevens uit het onderzoek Farmer - die blijkens het ambtsbericht van 5 maart 2010 van zaaksofficier van justitie M.S. Kappeyne van de Coppello in het onderzoek Farmer aan de hoofdofficier van justitie in Leeuwarden mr. A.H. Bronsvoort ‘digitaal bewaard zullen blijven in een kluis ten parkette’ - niet toe te voegen aan het dossier, niet heeft voldaan aan het bevel van de rechtbank van 14 december 2010, welk bevel daarna per brief van 25 oktober 2011 en 24 november 2011 van de voorzitter van de rechtbank Assen aan de officier van justitie nog weer is herhaald. Bovendien is door het ontbreken van deze digitale onderzoeksgegevens niet te toetsen of en in hoeverre deze stukken niet toch een rol hebben gespeeld bij het Jetta onderzoek.

Schending van het beginsel van het ongemoeid laten van getuigen in een lopende strafzaak

De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het beginsel van het ongemoeid laten van getuigen in een lopende strafzaak is geschonden. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

De officier van justitie heeft op 2 mei 2011 een rechtshulpverzoek gestuurd naar de Braziliaanse justitiële autoriteiten. In dat rechtshulpverzoek wordt o.a. verzocht om het horen van [getuige] van [geboortedag] 1978 en [aangeefster 2], geboren op [geboortedag] 1977. Beide getuigen staan ook op de lijst van getuigen die de rechter-commissaris ingevolge de opdracht van de rechtbank van december 2010 moest gaan horen in Brazilië. Ter uitvoering van het rechtshulpverzoek van de officier van justitie van 2 mei 2011 zijn op 22 augustus 2012 door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in Brazilië als getuige gehoord mevrouw [getuige] en mevrouw [aangeefster 2]. Per brief van 9 augustus 2012 en 31 augustus 2012 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris geïnformeerd over het door hem aan de Braziliaanse autoriteiten geadresseerde rechtshulpverzoek en de uitvoering daarvan. De officier van justitie heeft ter terechtzitting op 12 november 2013 desgevraagd medegedeeld dat het uitsturen van het rechtshulpverzoek vooraf niet is afgestemd met de rechter-commissaris terwijl daarvan evenmin mededeling is gedaan aan de verdediging. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit ook niet noodzakelijk was nu hij in het kader van de parallelle opsporing een eigen bevoegdheid heeft naast de bevoegdheden van de rechter-commissaris in het kader van het (toen nog bestaande) gerechtelijk vooronderzoek.

Wat er ook zij van de opvatting van de officier dat hij in het kader van de parallelle opsporing bevoegd is om zelfstandig zonder overleg vooraf met de rechter-commissaris een rechtshulpverzoek naar Brazilië te sturen, in verband met het feit dat in dat politionele rechtshulpverzoek van de officier van justitie verzocht wordt om getuigen te laten horen in aanwezigheid van verbalisanten van het Nederlandse onderzoeksteam welke getuigen in opdracht van de rechtbank door de rechter-commissaris moesten worden gehoord in aanwezigheid van de verdediging dan wel nadat de verdediging in de gelegenheid was gesteld om vragen door te geven aan de rechter-commissaris die aan de getuigen zouden moeten worden gesteld, noopte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen tot overleg vooraf met de rechter-commissaris over de opportuniteit en wenselijkheid van een dergelijk verhoor op politieniveau zonder dat de verdediging daarvan in kennis gesteld was, terwijl bovendien tegelijkertijd het rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris nog wachtte op uitvoering.

Mede in het licht van het verweer van de verdediging, dat zonder nader onderzoek (als zodanig onderzoek geldt het verhoor van de door de rechtbank bevolen getuigen o.a. in Brazilië door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging), niet is uit te sluiten dat aangevers – zoals door verdachte en medeverdachten in de onderhavige zaak ook ter terechtzitting nog weer uitdrukkelijk is gesteld - door verbalisanten zijn aangezet om aangifte te doen om zo in aanmerking te komen voor een B9-verblijfsvergunning dan wel op deze wijze zijn aangespoord tot het doen van aangifte, had uiterste behoedzaamheid en wellicht terughoudendheid in acht genomen moeten worden bij de beslissing tot het door de politie - voorafgaand aan een voorgenomen verhoor door de rechter-commissaris - laten horen van deze getuigen. Met de verdediging concludeert de rechtbank dan ook dat, nu de rechtbank eerder het horen van deze getuigen als getuige a décharge had toegewezen, deze getuigen niet door verbalisanten gehoord hadden mogen worden buiten de aanwezigheid van de verdediging. De beginselen van een effectieve verdedigingsmogelijkheid, van equality of arms en van het ongemoeid laten van getuigen in een lopende strafzaak zijn door deze handelswijze naar het oordeel van de rechtbank geschonden, temeer nu voorafgaand aan de verhoren in Brazilië daarover ook nog is geklaagd door de verdediging.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden vastgesteld dat de gedrevenheid waarmee politie en openbaar ministerie de vermeende jarenlange mensenhandelpraktijken van verdachte en medeverdachten in het kader van het onderhavige onderzoek Jetta hebben aangepakt, heeft geleid tot een opeenstapeling van handelen in strijd met elementaire strafvorderlijke beginselen. De rechtbank heeft daarbij het oog op met name het fair play beginsel, het beginsel van equality of arms en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Naar het oordeel van de rechtbank is dit op een zodanige wijze geschied dat sprake is van zodanig ernstige inbreuken op voornoemde beginselen waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.

De door de raadsman van verdachte aangevoerde elementen moeten naar het oordeel van de rechtbank, voor zover al niet een of meer elementen ieder op zichzelf, dan toch in elk geval tezamen en in onderlinge samenhang met elkaar leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^