Klachtvereiste & ontvankelijkheid OM: Vervolging kan plaatsvinden zonder klacht als notaris als wettelijk vereffenaar van de nalatenschap aangifte doet van diefstal door erfgenaam

Gerechtshof Den Haag 18 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2753

Ingevolge artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vindt vervolging ter zake van (onder meer) diefstal, indien sprake is van een bloed- of aanverwantschap, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie tussen degene tegen wie het misdrijf is gepleegd en de verdachte, alleen plaats op een tegen die verdachte gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.

Het hof stelt vast dat de notaris aangifte heeft gedaan in haar hoedanigheid van wettelijk vereffenaar van de nalatenschap van [benadeelde 1], de moeder van de verdachte. Uit het dossier volgt dat [benadeelde 1] op 12 februari 2015 is overleden. Het geldbedrag dat in de daaropvolgende week van haar bankrekening is afgeschreven, behoorde op dat moment niet meer aan haar, maar aan de nalatenschap toe. Naar het oordeel van het hof doet zich aldus geen situatie voor als bedoeld in artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de vervolging plaats kan hebben zonder een tegen de verdachte gerichte klacht afkomstig van een in dat wetsartikel genoemde persoon. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Bewijsoverweging


Wederrechtelijke toe-eigening

De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig haar pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij enig erfgenaam was. Pas op 23 februari 2018 werd zij door de notaris op de hoogte gesteld van het bestaan van het testament.

Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat de verdachte vreesde dat haar ex-partner gebruik kon maken van het geld nu de erfenis verdeeld werd over de verdachte en haar vijf kinderen. Zij wilde het geld voor haarzelf hebben en heeft om die reden snel het geld van de rekening van haar moeder afgehaald. In aanmerking genomen dat de verdachte kort na het overlijden van haar moeder grote geldbedragen van de rekening van haar moeder heeft gehaald zonder dat daarvoor de directe noodzaak is gebleken en evenmin contact is opgenomen met de notaris, ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen. De onder 1 en 3 ten laste gelegde wederrechtelijk toe-eigening kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.

Valsheid in geschrifte

De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig haar pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het gebruikmaken van het vervalste geschrift. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ex-partner van de verdachte het vervalste geschrift in een enveloppe in de brievenbus van het huis van [benadeelde 1] moet hebben gedaan, waarna de verdachte deze verklaring bij de post heeft aangetroffen en naar [verzekeraar] heeft toegestuurd.

Het hof overweegt dat voor het door de verdediging geschetste alternatieve scenario geen begin van aannemelijkheid bestaat. De stelling dat de ex-partner het vervalste geschrift door de brievenbus gegooid zou hebben met als kennelijke doel dat de verdachte ‘hierin zou trappen’ door dit geschrift vervolgens naar de verzekeraar door te sturen, doet bovendien niet ter zake. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte op het moment dat zij het vervalste geschrift aan [verzekeraar] heeft doen toekomen reeds wist dat zij niet enig erfgenaam was, zodat niet relevant is op welke wijze zij in bezit daarvan is gekomen.

Bewezenverklaring

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot geldbedrag dat toebehoorde aan de nalatenschap van haar overleden moeder. Deze erfenis was niet alleen voor de verdachte bedoeld, maar ook voor haar vijf kinderen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift.

  • Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

  • Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

  • Feit 3: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar

  • Taakstraf 100 uur


Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^