HR benadrukt dat artikel 68 Sr (ne bis in idem) betrekking heeft op onherroepelijke uitspraken

Hoge Raad 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3043

Het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 11 april 2013 verdachte wegens

  1. mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
  2. primair poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
  3. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
  4. wederspannigheid
  5. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden (feit 1, 2, 3, 4), hechtenis voor de duur van 1 maand en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar (feit 5).

Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof het Openbaar Ministerie ten aanzien van het vijfde tenlastegelegde feit ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard nu de verdachte voor dit feit reeds veroordeeld was.

Beoordeling Hoge Raad

De verdachte is in de onderhavige strafzaak gedagvaard voor de terechtzitting van de Rechtbank van 31 oktober 2011 ter zake van overtreding van art. 5 Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 2 september 2011 te Utrecht.

Nadien is de verdachte gedagvaard voor de terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank Utrecht van 8 augustus 2012 ter zake van overtreding van art. 5 Wegenverkeerswet 1994, eveneens gepleegd op 2 september 2011 te Utrecht.

In de onderhavige strafzaak heeft het Hof bij arrest van 11 april 2013 het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot hechtenis voor de duur van een maand en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.

In de andere strafzaak heeft de Kantonrechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte ter zake daarvan bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, subsidiair 11 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. Het door de verdachte tegen dit vonnis van de Kantonrechter op 24 april 2013 ingestelde hoger beroep is door hem ingetrokken op 6 februari 2014, dus nadat het Hof in de onderhavige strafzaak uitspraak had gedaan.

Voor zover het middel betoogt dat het Hof op grond van art. 68 Sr het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vervolging, miskent het dat art. 68 Sr betrekking heeft op onherroepelijke uitspraken. De uitspraak van de Kantonrechter van 8 augustus 2012 was nog niet onherroepelijk ten tijde van het arrest van het Hof in de onderhavige strafzaak. Dat die uitspraak nadien onherroepelijk is geworden, zou aanleiding kunnen zijn tot het aanvragen van herziening van die uitspraak.

Voorts moet worden vooropgesteld dat ingevolge het systeem van de in het Wetboek van Strafvordering vervatte regeling betreffende de procesgang in beginsel de regel geldt dat, vóórdat op de grondslag van een inleidende dagvaarding onherroepelijk is beslist, de officier van justitie zich behoort te onthouden van het doen uitgaan van een tweede dagvaarding ter zake van hetzelfde feit. Ingevolge het eerste lid van art. 258 Sv neemt het rechtsgeding immers een aanvang zodra de officier van justitie de inleidende dagvaarding doet uitgaan en het zou niet stroken met dit systeem indien de verdachte ter zake van hetzelfde feit andermaal zou worden vervolgd zolang op de eerste dagvaarding nog niet onherroepelijk is beslist (vgl. HR 7 mei 1985, NJ 1985/842, rov. 5.2.1).

Voor zover het middel berust op de opvatting dat de Officier van Justitie in de onderhavige strafzaak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging op de grond dat hij de verdachte voor hetzelfde feit tweemaal heeft gedagvaard, miskent het dat de dagvaarding in de onderhavige strafzaak is uitgebracht vóór de dagvaarding in de andere strafzaak.

Opmerking verdient nog dat de onderhavige zaak verschilt van de zaak die aan de orde was in HR 14 februari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9966, NJ 1995/406, doordat in die zaak zowel de verdachte als de politierechter ter terechtzitting door het openbaar ministerie verkeerd waren ingelicht over de intrekking van de tweede dagvaarding.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^