Hof gaat om: cautie wél verplicht bij WAHV-zaken

Gerechtshof Leeuwarden 10 januari 2013, LJN BY8163 Essentie

Hoewel de wetgever in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) niet heeft voorzien in de plicht voor de opsporingsambtenaar om, voorafgaand aan een mondelinge ondervraging met het oog op een aan een betrokkene op te leggen administratiefrechtelijke sanctie, hem mede te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is, acht het hof het onjuist een verklaring van een betrokkene, waaraan die cautie niet is voorafgegaan, te gebruiken voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Immers, om ten volle van de in het EVRM neergelegde rechten gebruik te kunnen maken is van belang dat betrokkenen op de hoogte zijn van die rechten. Gelet op de wijze waarop het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet bestuursrecht daaraan vorm hebben gegeven, dient ook aan het horen van een betrokkene ter zake van een gedraging in het kader van de WAHV de cautie vooraf te gaan. Tenzij anders blijkt, mag bij het ontbreken van de cautie er niet van worden uitgegaan dat sprake is van een vrijwillig afgelegde verklaring.

Feiten

Aan de betrokkene is een administratieve sanctie van € 110,- opgelegd wegens het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden.

De gemachtigde klaagt erover dat de betrokkene de cautie niet is gegeven bij de staandehouding. De betrokkene werd bij de staandehouding door twee verbalisanten aangesproken met de mededeling dat zij hadden vastgesteld dat hij reed met een mobiele telefoon in zijn hand. Door de overbluffende, suggestieve en concluderende wijze van handelen van de verbalisanten is direct een verhoorsituatie ontstaan, aldus de gemachtigde. De betrokkene - 16 jaar en licht verstandelijk gehandicapt - heeft, zonder dat hij erop is gewezen dat hij niet tot antwoorden is verplicht, een bekentenis afgelegd. Hierdoor is hij in zijn rechten geschaad, aldus de gemachtigde, die in dit verband onder meer wijst op het bepaalde in artikel 5:10a Awb.

Het Hof gaat hierin mee en acht het onjuist een verklaring van een betrokkene, waaraan die cautie niet is voorafgegaan, te gebruiken voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Om die reden zal het hof dan ook de bij de staandehouding afgelegde verklaring van de betrokkene niet gebruiken voor de beoordeling van de vraag of de gedraging, het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden, is komen vast te staan. De verklaring van de verbalisant biedt onvoldoende grondslag voor die vaststelling en dus is volgens het hof niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter, het beroep wordt gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking worden vernietigd.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^