Het Hof wijst vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in Heineken-zaak af

Gerechtshof Den Haag 20 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2621

Beslissing strafzaak

Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 augustus 2008 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot straf.

Vordering OM

De in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 2.334.584,-, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.

De vordering van de advocaat-generaal strekt tot afwijzing van de vordering, en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.

Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Beoordeling van de vordering

Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2013 is gebleken dat de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel recht, op 9 november 2011 een vonnis bij verstek heeft gewezen. In die zaak trad Heineken Nederland B.V., mede handelend als lasthebber van de besloten vennootschap Heineken Beer Systems B.V., op als eiseres en was de veroordeelde de gedaagde. In dit vonnis wordt de gedaagde veroordeeld om een bedrag van € 2.557.205,04, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, aan Heineken te betalen. Uit het exploit van betekening blijkt dat dit vonnis op 29 november 2012 door de deurwaarder aan de veroordeelde is betekend en dat dit vonnis, blijkens een e-mailbericht van Heineken d.d. 5 juni 2013, inmiddels onherroepelijk is geworden. Dit is ter terechtzitting niet betwist door de veroordeelde en ook anderszins is niet gebleken dat de veroordeelde tijdig hoger beroep zou hebben ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient het civiel toegewezen bedrag dan ook in mindering te worden gebracht op de ontnemingsvordering. Nu het civiel toegewezen bedrag een hoger bedrag bedraagt dan de ontnemingsvordering dient de vordering, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, te worden afgewezen.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^