Feitenrechter is niet gebonden aan strafvermindering die de HR zelf hanteert bij overschrijding redelijke termijn

Hoge Raad 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3166 Het cassatieberoep is ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2014, gewezen na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte is bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 januari 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren voor feit 1 afpersing, feit 2 primair poging tot doodslag, feit 3 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, feit 4 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en feit 7 poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.Bij arrest van 3 december 2013 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof van 3 januari 2012 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 3. tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is teruggewezen naar het hof.

Na terugwijzing heeft het hof bij arrest van 2 juni 2014 het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en opnieuw rechtgedaan. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 3. tenlastegelegde en heeft de (veronderstelde) benadeelde partij van dat feit niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Voor de resterende (onherroepelijk) bewezenverklaarde feiten heeft het hof een gevangenisstraf opgelegd van negen jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft de onttrekking aan het verkeer bevolen van een Oxazepam-pil en heeft twee door de Hoge Raad vernietigde schadevergoedingsmaatregelen opnieuw opgelegd.

Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.

Middel

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase voor terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - kan worden volstaan met een vermindering van de op te leggen straf met drie maanden.

Beoordeling Hoge Raad

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover hier van belang - onder het opschrift "Schending redelijke termijn" het volgende in:

"In de cassatiefase van deze zaak is sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest van uw Hof dateert van 3 januari 2012. Op diezelfde datum is beroep in cassatie ingesteld. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013, derhalve 23 maanden na het instellen van cassatieberoep.

Gelet op het feit dat cliënt zich nog altijd in voorlopige hechtenis bevindt, is de redelijke termijn daardoor met 7 maanden overschreden, gelet op hetgeen de Hoge Raad bepaalde in het arrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.

Gelet op datzelfde arrest dient de straf daarom 10% gematigd te worden. Hoeveel dat concreet zou moeten zijn, komt bij de strafoplegging aan de orde."

Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. afpersing, 2. poging tot doodslag, 4. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en 7. poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

"Tot slot heeft het hof geconstateerd dat na het instellen van het cassatieberoep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 3 januari 2012, de datum waarop de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld, het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013 en het hof arrest zal wijzen op 2 juni 2014. In dit geval is sprake van overschrijding van de redelijke termijn die aanleiding geeft tot strafvermindering. Daar waar het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 9 maanden zou hebben opgelegd, zal het hof nu een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 9 jaren en 6 maanden."

Indien de Hoge Raad een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de Hoge Raad als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd. Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dat aan de overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5819, NJ 2011/199).

Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging van het Hof als diens vaststelling ligt besloten dat de redelijke termijn in de eerdere cassatiefase met zeven maanden is overschreden alsmede dat het Hof, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad, uitspraak heeft gedaan, is het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een vermindering van de gevangenisstraf met drie maanden niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de overschrijding in de eerdere cassatiefase heeft plaatsgevonden en dat de Hoge Raad tot een andere strafvermindering zou zijn overgegaan indien de Hoge Raad de zaak zelf zou hebben afgedaan, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, NJ 2013/33).

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^