De ondraaglijke traagheid in fraudezaken

In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamen­tele vrijheden (EVRM) is het recht op een eerlijk proces gegarandeerd. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft recht op eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De nationale rechtspraak weet deze minimumwaarborgen niet altijd op waarde te schatten, of lijkt daaraan niet te veel gewicht te willen toekennen. Zo heeft de strafkamer van de Hoge Raad alweer langer geleden beslist dat het overschrijden van de redelijke termijn niet aan de vervolging van aangeklaag­den in de weg staat (Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008/358).

Zelfs niet in uitzonder­lijke gevallen. Een overschrijding van de redelijke termijn leidt hooguit tot een (zeer beperkte) strafvermindering. Of daarmee voldoende compensatie wordt geboden voor de – soms – extreem lange duur van een strafvervolging, dient ernstig te worden betwijfeld. Vooral fraude­zaken duren, ook vanwege de veelal internationale context, erg lang. Beklaagden leven al die tijd onder de druk en dreiging van een strafvervolging. Druk en dreiging die soms tot onmense­lijke gevolgen leiden. Mensen raken hun baan of bedrijf kwijt, verliezen hun maatschappelijke status, sterker, worden gezien als paria’s. De duur van de strafprocedure wordt veelal ervaren als een straf op zich, misschien wel een zwaardere straf, dan de straf die de rechter uiteindelijk oplegt in het geval van een bewezenverklaring. Een – felbevochten – vrijspraak levert meestal geen blijdschap op. Zo’n vrijspraak vormt meer een eindpunt van een lange lijdensweg, die diepe sporen achterlaat. Mensen zijn zo beschouwd voor het leven getekend. Dat is nu juist wat het mensenrechtenverdrag heeft bedoeld te voorkomen.

Lees verder:

,
Print Friendly and PDF ^