Consultatie Wet ministeriële verantwoordelijkheid: modernisering vervolging van ambtsdelicten en –overtredingen gepleegd door leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen

Op 30 december 2016 is het Wetsvoorstel wijziging Wet ministeriële verantwoordelijkheid in consultatie gegaan. Het wetsvoorstel bevat een beperkte modernisering van de wet van 22 april 1855.  Alle artikelen uit de Wmv worden met het wetsvoorstel gewijzigd.  
 

Achtergrond

Die wet gaat in hoofdzaak over de procedure die de Tweede Kamer moet volgen als de Tweede Kamer een beslissing moet nemen over de vervolging van een Kamerlid, een minister of een staatssecretaris wegens een ambtsdelict. Dit ter nadere uitwerking van artikel 119 van de Grondwet, waarin is neergelegd dat de opdracht tot vervolging van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.
 

Doel

Het doel van het wetsvoorstel is om de Wet ministeriële verantwoordelijkheid beter leesbaar en iets beter toepasbaar te maken. De Tweede Kamer heeft in een motie de wens uitgesproken dat de wet moet worden gemoderniseerd, omdat de procedure uit de wet gedateerd en om daarom slecht bruikbaar is. Een fundamentele herziening van de wet wordt door een onafhankelijke commissie voorbereid. Dit wetsvoorstel bevat vooruitlopend daarop enkele kleinere moderniseringen. Die betreffen taalkundige aanpassingen, verduidelijking van de reikwijdte van de wet en het schrappen van enkele obsolete bepalingen. Ook wordt niet langer de gehele Wet op de parlementaire enquête van toepassing verklaard, maar worden enkele onderdelen van die wet die tegenstrijdig zijn met (het doel van) de Wet ministeriële verantwoordelijkheid of die daarvoor geen betekenis hebben, niet langer van toepassing verklaard.
 

Aanleiding

In het rapport van de in 2015 door de Tweede Kamer ingestelde commissie van onderzoek naar mogelijke schending van de geheimhouding van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (commissie-Schouten)1 is geconstateerd dat de Wmv gedateerd en om die reden slecht bruikbaar is. In de op 2 februari 2016 door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Tellegen c.s., is de wens uitgesproken dat de modernisering van de wetgeving rond de vervolging van ambtsdelicten van ministers, staatssecretarissen en Kamerleden met grote spoed ter hand wordt genomen.

De voorbereiding van een meer fundamentele herziening wordt in handen gelegd van een onafhankelijke commissie.
 

Moderniseringen

De belangrijkste moderniseringen van de Wmv die in dit wetsvoorstel hun beslag krijgen, zijn:

  1. Aanpassing van alle bepalingen aan de geldende spelling en hedendaagse terminologie.
     
  2. Overzichtelijkere indeling van de wet door indeling in paragrafen.
     
  3. Aanpassingen aan de inhoud en terminologie van de huidige Grondwet.
     
  4.    Een duidelijkere regeling in de Wmv van haar reikwijdte:
    1. De wet betreft niet alleen ambtsdelicten van ministers die aan het hoofd staan van een ministerie, maar ook van ministers zonder portefeuille, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal. Die worden volgens het wetsvoorstel duidelijkheidshalve rechtstreeks in de Wmv genoemd, overeenkomstig artikel 119 van de Grondwet. Thans vloeit de toepasselijkheid op ministers zonder portefeuille en staatssecretarissen reeds voort uit de wet van 25 januari 1951, houdende voorzieningen in verband met de invoering van ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris (Stb. 1951, 24).
    2. De regeling betreft niet alleen ambtsmisdrijven maar ook ambtsovertredingen. Dat volgt nu nog uit art. 483, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar wordt ingevolge het wetsvoorstel duidelijkheidshalve in de Wmv zelf geregeld.
       
  5. De regeling in artikel 483, derde lid, Sv dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad verplicht is aan een door de regering of de Tweede Kamer gegeven last tot vervolging onmiddellijk gevolg te geven, wordt duidelijkheidshalve in de Wmv zelf opgenomen. Artikel 483 Sv. Wordt geschrapt, omdat de daarin geregelde materie geheel in de Wmv wordt opgenomen.
     
  6. De bestaande praktijk wordt vastgelegd dat na het indienen van een aanklacht de degene tegen wie de aanklacht is gericht door de Kamervoorzitter in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze uit te brengen voordat de Kamer een besluit neemt over het al dan niet in overweging nemen van de aanklacht en het instellen van een commissie van onderzoek.
     
  7. De wachttermijn van minimaal acht dagen voordat er wordt beslist om al dan niet een aanklacht in overweging te nemen en een commissie van onderzoek in te stellen, wordt geschrapt, zodat het aan de Tweede Kamer zelf is om te bepalen wanneer zij daarover beslist.
     
  8. De rol van afdelingen van de Tweede Kamer wordt geschrapt. Zoals in het verslag van de Commissie-Schouten is geconstateerd, is deze organisatievorm al in de jaren zestig van de vorige eeuw afgeschaft. Dat is gebeurd toen in 1966 het nieuwe reglement van orde van de Tweede Kamer van kracht werd.
     
  9. De langere termijnen bij onderzoek “in de overzeesche bezittingen”, bij Kamerontbinding en bij sluiting van het zittingsjaar worden wegens obsoleetheid geschrapt.
     
  10. De Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe) wordt niet meer integraal van toepassing verklaard op de procedure bij de commissie van onderzoek. Buiten toepassing blijven de hoofdstukken die strijdig zijn met de Wmv of die geen betekenis hebben voor de Wmv.Dit betekent onder meer dat niet langer sprake is van een verbod om verslagen van onder ede gehouden verhoren als bewijs te gebruiken in een strafrechtelijke procedure.Verder wordt buiten twijfel gesteld dat het recht van de betrokkene om geen medewerking te verlenen aan de commissie prevaleert boven de medewerkingsplicht uit de Wpe. Hetzelfde geldt voor het familiaal verschoningsrecht. Tenslotte is de toepasselijkheid van de archiefbepalingen uit de Wpe geschrapt, die inhoudt dat na afloop van het onderzoek alle stukken aan alle Kamerleden ter inzage moeten worden gegeven en daarmee dus feitelijk openbaar worden. Deze schrapping is nodig in verband met de vereiste vertrouwelijkheid strafrechtelijke gegevens.
     
  11. De wet krijgt een officiële citeertitel. Vanwege de aanvullingen in de Wmv is de thans gangbare benaming “Wet ministeriële verantwoordelijkheid” als officiële citeertitel te beperkt. Voorgesteld wordt de thans gangbare benaming aan te vullen met de zinsnede “en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen.

 

Voor meer informatie:

 

Print Friendly and PDF ^