Artikel: Over het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid in de strafrechtelijke rechtspraktijk en de motivering daarvan

Een hoofdregel in ons sanctierecht is dat strafrechtelijke beslissingen niet ten uitvoer mogen worden gelegd zolang zij nog niet onherroepelijk zijn. Dit uitgangspunt is niet absoluut. Vanuit de wens om de slagvaardigheid van het strafrecht te vergroten is het aantal mogelijkheden tot dadelijke uitvoerbaarheid de afgelopen jaren uitgebreid. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte II houdt de afspraak in te regelen dat in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraffen direct zullen worden geëffectueerd. Dit leidde in 2013 tot een conceptwetsvoorstel dat voorzag in de dadelijke uitvoerbaarheid van in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraffen.

De dadelijke uitvoerbaarheid van straffen op basis van een nog niet onherroepelijk geworden vonnis stuitte alleen op zoveel principiële en praktische bezwaren dat men daarvan heeft afgezien. In oktober 2015 is de Minister van VenJ met een nieuw conceptwetsontwerp gekomen dat het mogelijk maakt om een opgelegde gevangenisstraf direct te effectueren binnen de kaders van de regeling van de voorlopige hechtenis. Indien het voorstel doorgaat, kan de rechter straks bij zijn einduitspraak de gevangenneming bevelen op de grond dat bij die uitspraak een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel van ten minste één jaar wordt opgelegd. Tegen de achtergrond van deze initiatieven, wordt in deze bijdrage bekeken hoe tot dusver in de rechtspraktijk met het fenomeen dadelijke uitvoerbaarheid wordt omgegaan, in het bijzonder bij de voorwaardelijke veroordeling. Geconcludeerd wordt dat terwijl in de feitenrechtspraak een ruimhartige toepassing van dadelijke uitvoerbaarheid lijkt te worden voorgestaan, de indruk is dat de Hoge Raad toch erg voorzichtig wil zijn. Dit komt tot uitdrukking in de strikte motiveringseisen die aan een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid worden gesteld. 

Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^