Kun je met een rechtspersoon een criminele organisatie vormen?

Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378

De verdachte is bij arrest van 12 april 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren wegens:

  • opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd (feit 1)
  • als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon baten niet verantwoorden of enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd (feit 2)
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 3)
  • feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de Invorderingswet 1990 verplicht zijnde inlichtingen of gegevens te verstrekken, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, meermalen gepleegd (feit 4)
  • feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 5)
  • feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, en feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (feit 6).
     

Middel

Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde onvoldoende met redenen is omkleed, voor zover is bewezenverklaard dat alle in de bewezenverklaring genoemde (rechts)personen in de bewezenverklaarde periode deel uitmaakten van de in de tenlastelegging vermelde criminele organisatie.
 

Beoordeling Hoge Raad

De tenlastelegging ter zake van feit 3 is toegesneden op art. 140, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "organisatie" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.

Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in art. 140 Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon (vgl. HR 26 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1974, NJ 1994/161). Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470) of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50).

Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat het onder 2.3. bedoelde samenwerkingsverband dient te bestaan uit tenminste twee natuurlijke personen en niet kan bestaan uit een natuurlijk persoon en een rechtspersoon, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre kan het middel niet tot cassatie leiden.

Voor zover het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat in de blijkens de bewijsvoering als "De criminele organisatie in de tijd van [C] BV" aangeduide, tot de bewezenverklaring behorende, periode de verdachte samen met alleen deze genoemde rechtspersoon deel uitmaakte van een en dezelfde criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr, is het terecht voorgesteld. Het Hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte in de bewuste periode van 10 oktober 2002 tot en met 31 december 2003 zowel de enige bestuurder en aandeelhouder als de enige werknemer van [C] B.V. is geweest, zodat niet valt in te zien dat de verdachte, zoals is bewezen verklaard, deel uitmaakte van een samenwerkingsverband van hem als natuurlijk persoon met de rechtspersoon [C] B.V., met welke hij klaarblijkelijk moet worden vereenzelvigd.

De Hoge Raad zal de verdachte alsnog vrijspreken van vorenbedoeld onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond nu de aard en de ernst van al hetgeen voor het overige ten laste van de verdachte is bewezenverklaard - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1 - in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^