Vijf jaar gevangenisstraf geëist voor oplichting ABN Amro bank voor 11 miljoen

Het Openbaar Ministerie heeft op 19 januari voor de rechtbank in Zutphen gevangenisstraffen tot vijf jaar geëist tegen twee broers van 54 en 46 jaar oud uit Epe en Bonaire voor oplichting van een bank en belastingfraude. De 46-jarige man wordt ook nog faillissementsfraude verweten. Behalve gevangenisstraffen eiste de officier van justitie een beroepsverbod voor de twee broers, ‘om de maatschappij tegen hen te beschermen’.

De twee broers zouden de ABN Amro bank voor zeker 11 miljoen euro hebben opgelicht. Uit onderzoek door de FIOD blijkt dat de broers zogenaamd namens tientallen bedrijven rekeningen hebben geopend, waarvan ze vervolgens incasso opdrachten inden. De bedrijfsrekeningen hoorden niet echt bij de bedrijven, dus die bleken allen niet in staat om aan de incassoverplichtingen te voldoen. Dit terwijl de bank de incasso-bedragen wel al bij wijze van voorschot op de rekening van de hoofdverdachten stortte. Toen de bank de voorgeschoten incasso-betalingen wilde terugvorderen van de hoofdverdachten, waren de rekeningen al leeggehaald. De bank had het nakijken. Door het rondpompen van gelden hebben ze de bank in drie jaar tijd circa 11 miljoen euro afhandig weten te maken.

Daarnaast zou 46-jarige broer de administratie van zichzelf privé en van zijn horeca-onderneming niet op orde hebben gehad, waardoor de curator na de uitgesproken faillissementen zijn werk niet kon doen. Schuldeisers bleven na het faillissement met lege handen achter.

Vooropgezet plan

De officier van justitie laakte op zitting de berekenende houding van beide verdachten: “Uit het onderzoek door de FIOD blijkt dat de verdachten nimmer de insteek hebben gehad, via de door hun geopende rekeningen het normale betalingsverkeer te laten lopen. Alles wijst erop dat het hele systeem met incasso’s louter is opgezet om de bank geld afhandig te maken. Dit neem ik de verdachten zeer kwalijk. “ Alles was volgens het OM een opgezet plan: “Over het doel van de rekeningen en incasso’s is tegen de bank glashard gelogen. Drie jaar lang heeft de 46-jarige verdachte in totaal 76.000 opdrachten gegeven. Dagelijks zag hij hoeveel geld er rondgepompt werd. En hij heeft persoonlijk zorg gedragen voor het afromen van die 11 miljoen euro.” Volgens de officier van justitie ging het niet om een eenmalige actie, maar om jaren van ‘leugens en bedrog’: “Het handelen in de faillissementen sterkt mij bovendien in mijn zorg dat de verdachte geen enkele lering heeft getrokken uit het gebeurde.” Mede daarom acht de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf jaar op de plaats voor de 46-jarige broer. Tegen de 54-jarige man eiste het OM een gevangenisstraf van drie jaar. Tegen beide verdachten eiste de officier van justitie een bestuursverbod voor de periode van vijf jaar. Op zitting werd gevraagd om de slachtoffers van de oplichting, belastingfraude en faillissementsfraude door verdachten te laten compenseren. Indien de rechtbank die vorderingen niet ontvankelijk acht, wil het OM het bedrag strafrechtelijk verhalen. Daarom is op zitting ook een ontnemingsvordering aangekondigd.

Bron: OM

Print Friendly and PDF ^

Stand van Zaken Wetsvoorstellen civielrechtelijk bestuursverbod en herziening strafbaarstelling faillissementsfraude

De wetsvoorstellen civielrechtelijk bestuursverbod en herziening strafbaarstelling faillissementsfraude behoren tot het Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht en zijn gericht op fraudebestrijding.  De verwachting was dat beide wetsvoorstellen op 1 januari 2016 in werking zouden treden, maar dit is niet gehaald.

De wetsvoorstellen zijn aanhangig bij de Eerste Kamer. Op 27 november 2015 verscheen voor beide wetsvoorstellen de Memorie van Antwoord. Het wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod voorziet in de mogelijkheid voor de rechtbank om in geval van faillissement een (oud-)bestuurder of feitelijk beleidsbepaler van een rechtspersoon voor maximaal vijf jaar te verbieden een bestuursfunctie of functie als commissaris te bekleden binnen een rechtspersoon. Het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude beoogt de wettelijke mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen faillissementsfraude te verbeteren. Een van de maatregelen is het strafrechtelijk sanctioneren van de administratie- en bewaarplicht (artikel 2:10 BW jo. 3:15i BW).

Bron: Stibbe Blog

 

Print Friendly and PDF ^

Faillissementsfraude: Wegens gezondheidstoestand wordt voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte tijdens zijn proeftijd niet het beroep van statutair directeur zal uitoefenen

Gerechtshof Amsterdam 18 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5311

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude bij drie faillissementen. Een waardevolle auto en een geldbedrag zijn onttrokken aan de boedel. Voorts heeft de verdachte zijn administratieve verplichtingen verzaakt en aldus kwam er voor de curatoren onvoldoende zicht op de boedel om de belangen van crediteuren te behartigen.

Mede gezien een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie kan de verdachte worden aangemerkt als beroepsfraudeur, voor wie (ook) het faillissement een doelbewust instrument is om zich op onrechtmatige wijze te verrijken ten koste van anderen.

In beginsel acht het hof slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie. Hetgeen namens de verdachte ten aanzien van zijn gezondheidstoestand naar voren is gebracht, is echter dermate zorgelijk dat reeds op voorhand bij de detentiegeschiktheid vraagtekens worden gesteld. Voorts is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en is de verdachte in 2013 in België tot (onder meer) veertig maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 11.000 veroordeeld. Het hof acht het derhalve aangewezen de op te leggen straf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.

Verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Om de stelt het hof daarbij een proeftijd van drie jaar vast met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd niet het beroep van statutair directeur van een rechtspersoon mag uitoefenen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Bedrieglijke bankbreuk bij rechtspersonen: Voor een bewezenverklaring van het onttrekken van goederen aan de boedel is niet vereist dat vast staat dat sprake is van “enig zelfstandig handelen” door verdachte “waarmee de goederen buiten het bereik en beheer van de curator zijn gebracht”

Hoge Raad 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487 Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 28 november 2014 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren wegens als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd en ‘niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld (feit 1) en opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd (feit 2).Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 23 december 2011 tot en met 28 augustus 2012 te Utrecht als bestuurder van een rechtspersoon genaamd [A] B.V., welke besloten vennootschap bij vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2012 in staat van faillissement is verklaard,

ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,

a) een groot aantal goederen:

- computerapparatuur geleverd door [B] B.V. met een totaalwaarde van EUR 14.415,36 en

- 12 scooters geleverd door handelsonderneming [C] met een totaalwaarde van EUR 14.600,00 en

- 12 scooters geleverd door [F] met een totaalwaarde van EUR 10.240,04 en

- 160 rijplaten gehuurd van [D] met een totaalwaarde van EUR 90.000,00 aan de boedel heeft of had onttrokken."

Het Hof heeft het aldus onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd".

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

"Het hof acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde goederen aan de boedel heeft onttrokken voordat het faillissement werd uitgesproken. De onttrekking heeft bovendien plaatsgevonden ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Hoewel hij kennis droeg van de zeer beperkte financiële middelen van de vennootschap waar hij directeur-groot aandeelhouder van was, ging hij - naar eigen zeggen - in zee met een tweetal schimmig gebleven personen bij het aankopen van een veelheid van zeer diverse goederen, waarvan ook op geen enkele manier aannemelijk is geworden dat deze redelijkerwijs ten dienste zouden kunnen staan van de bedrijfsactiviteiten zoals verdachte stelt met [A] te hebben willen ontplooien. Voor zover sprake is geweest van het buiten zicht van verdachte handelen door deze personen, heeft verdachte in ieder geval op geen enkel moment enig toezicht op hun doen en laten uitgeoefend. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verdachte minstens voorwaardelijk opzet moet hebben gehad om de rechten van schuldeisers te verkorten en dat niet vereist is dat de rechten van de schuldeisers als gevolg van dat handelen ook daadwerkelijk zijn verkort.

De gedragingen van verdachte hebben de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers doen ontstaan, nu de goederen, respectievelijk eventuele opbrengsten van de verkoop van deze goederen, anders in de failliete boedel zouden zijn gebleven waaruit de schuldeisers voldaan zouden kunnen worden. Verdachte heeft door zo te handelen in omstandigheden als hierboven aangegeven, deze kans ook bewust aanvaard."

Middel

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte als bestuurder van een rechtspersoon goederen aan de boedel heeft onttrokken, zoals onder 1 is bewezenverklaard.

Beoordeling Hoge Raad

Blijkens de toelichting berust het middel op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde onttrekking van goederen aan de boedel vereist is dat vast staat dat sprake is van "enig zelfstandig handelen" door de verdachte "waarmee de goederen buiten het bereik en beheer van de curator zijn gebracht". Deze opvatting vindt echter geen steun in het recht. In een geval als het onderhavige kan een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (vgl. ten aanzien van een rechtspersoon HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938, NJ 2006/328 (Drijfmest-arrest)).

Gelet daarop en in aanmerking genomen hetgeen het Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd tot uitdrukking gebracht dat de onder 1 tenlastegelegde onttrekking van goederen aan de boedel in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Memorie van Antwoord Bestrijding faillissementsfraude

De Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) heeft op 27 november 2015 de memorie van antwoord bij het Wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude alsmede die bij het Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod ontvangen. De inbreng voor het nader voorlopig verslag vindt voor beide plaats op 15 december 2015.

 

Print Friendly and PDF ^