Eis: vier jaar gevangenisstraf en bestuursverbod voor stelselmatige faillissementsfraudeur

Het Openbaar Ministerie heeft vandaag voor de rechtbank in Utrecht een gevangenisstraf van vier jaar en een bestuursverbod geëist tegen een 66-jarige man.  Het OM verwijt hem stelselmatige faillissementsfraude, verduistering en witwassen. Uit onderzoek blijkt dat hij ruim 2.300.000 euro aan de boedel van twee bedrijven heeft onttrokken: “Hij betaalde hiervan dure verbouwingen aan zijn privé woning, luxe auto’s, schilderijen, tuinaanleg, chique kleding en zelfs de uitgaven bij de parfumerie en slijterij.” Uit onderzoek door de FIOD komt naar voren dat de verdachte bedrijven, die levensvatbaar en gezond waren, binnen zeer korte tijd naar een faillissement hielp. Hij benaderde de bedrijven met mooie plannen voor goede zaken. Die bedrijven investeerden vervolgens heel veel geld. Dat geld werd niet gebruikt waarvoor het bedoeld was: “Uit het dossier blijkt op geen enkele manier dat verdachte het voornemen had de afspraken, die met de klanten werden gemaakt, na te komen,” zei de officier op zitting: “Verdachte gebruikte de B.V.’s slechts ter verrijking van zichzelf.”

Als feitelijk leidinggever van Tommy Telecom in 2008 en 2009 heeft de verdachte 1.900.000 euro aan de boedel onttrokken, zo blijkt uit onderzoek. In de twee jaar erna onttrok hij 500.000 euro bij het bedrijf Uniwall: “Bedragen die bij de bedrijven binnen kwamen, werden vrijwel direct door geboekt naar zijn privérekeningen. Of hij betaalde er privé-uitgaven mee. Hij bedacht voor zichzelf – zonder instemming van aandeelhouders- een salaris van tienduizenden euro’s per maand met bonussen. Zijn toenmalige partner- die nauwelijks werkzaamheden voor het bedrijf verrichte, kreeg ook een riant salaris. Het geld werd uitgegeven aan hun luxeleven. En als de ene B.V. failliet was ging verdachte meteen door met de volgende. Schuldeisers bleven met lege handen achter.”

De officier van justitie benadrukte op zitting de ernst van de fraude: “Faillissementsfraude is ordinaire diefstal. Faillissementsfraude ondermijnt het economisch verkeer”. Ze laakt ook de houding van de verdachte: “In plaats van bij zichzelf te rade te gaan, legt hij de schuld keer op keer neer bij anderen. Hij denkt alleen aan zijn eigen belang,” zei de offcier van justitie op zitting: “De belangen van opdrachtgevers, personeel en anderen telden voor verdachte niet. Het geld dat verdachte heeft onttrokken is verdwenen. Verdachte is zelfs privé failliet verklaard. Voor de schuldeisers is er tot nu toe geen enkele mogelijkheid hun geld terug te krijgen.” En dit is niet de eerste keer. De verdachte is al onherroepelijk veroordeeld voor eerdere faillissementsfraude. “Het OM ziet maar één manier om deze beroepsfraudeur een halt toe te roepen en dat is een langdurige gevangenisstraf.” Ook eiste de officier dat de verdachte geen rechtspersonen meer mag besturen met een proeftijd van vijf jaar.

De officier heeft de rechtbank verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen vanwege vluchtgevaar. Op zitting is een ontnemingsvordering aangekondigd, omdat misdaad niet mag lonen. Over twee weken doet de rechtbank uitspraak.

Bron: OM

 

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraken bedrieglijke bankbreuk

Rechtbank Den Haag 28 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8772 Op 24 april 2012 is bedrijf in staat van faillissement verklaard. Aan verdachte is het onttrekken van goederen aan de boedel (feit 1) alsmede schending van de administratieverplichting ten laste gelegd (feit 2 primair en subsidiair).

Feit 1

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Feit 2

Curator (slachtoffer 1) heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat zij van de verdachte en haar echtgenoot een tas met bonnen en bankafschriften, zonder enig overzicht, over 2011 en 2012 heeft ontvangen. Bij de rechter-commissaris heeft slachtoffer 1 verklaard dat er geen boekhouding aanwezig was. Zij heeft alleen een tas met bonnetjes en bankafschriften meegekregen en hier even naar gekeken. Slachtoffer 1 heeft verklaard dat zij vervolgens heeft gedacht: “Hier kom ik niet uit, daar ga ik niet aan beginnen”. Zij kon er niet wijs uit worden.

Van de werkneemsters heeft zij nog een uitdraai van de kassa gekregen. Getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er in de winkel met een computerkassa werd gewerkt. Alles wat verkocht werd, werd gescand. Dit stond geregistreerd in het computersysteem. Aan het einde van de dag werd de kassa met de computer afgeslagen en werd er een strook met de omzet van de dag uitgeprint. De pinbetalingen en de contante betalingen werden vergeleken met de uitgeprinte strook. In het proces-verbaal van onderzoek administratie bedrijf staat dat de administratie - ontvangen van curator slachtoffer 1 - bestond uit facturen van crediteuren, kassaldo-overzichten tot 21 april 2012, dagafsluitingsbonnen tot 2 april 2012 (met per maand een totaalsaldo genoteerd), een map verzekeringen en de omzet van Zoetermeer en Noordwijk van 2 januari 2011 tot 31 december 2011.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft bepleit dat het niet voeren van een deugdelijke administratie onvoldoende vast is komen te staan en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu door de curator en het openbaar ministerie onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake zou zijn van een niet ongeschonden administratie.

Oordeel rechtbank

Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte en haar echtgenoot ingeleverde administratie min of meer gestructureerd, overzichtelijk en tot de dagelijkse omzetten herleidbaar was, zodat niet zonder meer gesteld kan worden dat de door de verdachte ingeleverde administratie niet voldeed aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie. Aan de vraag of de verdachte dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, te weten bedrijf, heeft gedaan, komt de rechtbank derhalve niet toe. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de administratie niet in ongeschonden staat tevoorschijn is gebracht.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 2 zowel primair als subsidiair tenlastegelegde feit.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Rechtbank Den Haag 28 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8771

Ook de echtgenoot van verdachte wordt vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuk. Aan hem was, evenals aan zijn echtgenote, het onttrekken van goederen aan de boedel (feit 1) alsmede schending van de administratieverplichting ten laste gelegd (feit 2 primair en subsidiair) ten laste gelegd.

Ten aanzien van de echtgenoot van verdachte is in het kader van feit 2 nog (extra) aangevoerd dat de echtgenoot dient te worden vrijgesproken van schending van de administratieplicht, nu er onvoldoende aanwijzingen in het dossier zijn dat hij de feitelijk bestuurder van bedrijf was, en dat vaststaat dat hij civielrechtelijk geen bestuurder was.

De rechtbank oordeelt dat vast staat dat de echtgenoot niet de formele bestuurder van bedrijf was. Zijn echtgenote stond in de registers van de Kamer van Koophandel als bestuurder vermeld. Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank echter wel naar voren dat zij feitelijk samen de onderneming bestierden. Derhalve kan niet worden gezegd dat de verdachte geen feitelijk bestuurder was.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling wegens faillissementsfraude: Gelet op persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ouderdom van de feiten geen gevangenisstraf, maar taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4869 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk door een auto aan de failliete boedel van bedrijfsnaam 4 te onttrekken en door het niet voeren van een deugdelijke administratie van deze BV, zulks met het opzet om de rechten van de schuldeisers van deze BV te benadelen.

Voorts heeft hij zich ten aanzien van drie andere BV’s schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk door het niet voeren van een deugdelijke administratie van deze drie BV’s.

Feiten

Bedrijfsnaam 4 is opgericht op 19 december 1991 en gevestigd in Zevenbergen. Sinds 4 oktober 2005 is verdachte bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijfsnaam 4. Deze BV is in staat van faillissement verklaard op 11 mei 2010. Bedrijfsnaam 1 is opgericht op 23 november 1990 en gevestigd te Breda. Sinds 30 december 2005 is bedrijfsnaam 4 bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijfsnaam 1. Bedrijfsnaam 1 is in staat van faillissement verklaard op 4 augustus 2009. Bedrijfsnaam 2 is opgericht op 26 juni 2002 en gevestigd te Breda. Sinds 30 december 2005 is bedrijfsnaam 1 bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijfsnaam 2. Bedrijfsnaam 2 is op 18 augustus 2009 in staat van faillissement verklaard. Bedrijfsnaam 3 is opgericht op 30 december 1998 en gevestigd te Breda. Sinds 19 juli 2004 is bedrijfsnaam 2 bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijfsnaam 3. Bedrijfsnaam 3 is op 17 maart 2010 in staat van faillissement verklaard. Daarmee staat vast dat verdachte direct dan wel indirect in de gehele ten laste gelegde periode bij de feiten 1 tot en met 4 de bestuurder van genoemde vier BV’s was.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten, voor zover van toepassing in primaire vorm, heeft gepleegd en baseert zich daarbij ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 op de faillissementsvonnissen, de verklaring van de curator (inclusief de aangifte en het beslagrekest), de verklaringen van getuigen getuige 1 en 2 en het rapport van bedrijf 1.

Ten aanzien van feit 5 wijst de officier van justitie op de overboeking van de rekening van bedrijfsnaam 1 naar de privérekening van de echtgenote van verdachte, gedaan door verdachte, en de terugboeking van het bedrag van €75.000, maar dan naar de rekening van bedrijfsnaam 2, hetgeen een onttrekking aan bedrijfsnaam 1 zou zijn.

Met betrekking tot feit 6 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat sprake is van onttrekking aan de boedel van bedrijfsnaam 4 van een bedrag van €1.500, welk bedrag een dag voor het faillissement van deze BV contant is opgenomen, en van een op naam van bedrijfsnaam 1 gestelde auto, merk Chevrolet, welke, gelet op de verklaring van getuige naam 3, pas op 26 mei 2010, dus na de faillissementsdatum van bedrijfsnaam 4, is verkocht door verdachte.

Standpunt van de verdediging

De raadsman is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 in elk geval niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk, nu verdachte er alles aan heeft gedaan om de administratie op orde te brengen door het dure SAP-systeem in te voeren.

Feit 5 acht de raadsman niet bewezen, nu het bedrag van €75.000 weer is teruggegaan naar de bedrijfsnaam 1 en er niets is achtergebleven. Er heeft ook geen benadeling van de schuldeisers plaatsgevonden.

Met betrekking tot feit 6 overweegt de raadsman dat het bedrag van €1.500 weliswaar één dag voor het faillissement van bedrijfsnaam 1 is opgenomen, maar dat verdachte niet op de hoogte was dat er sprake was van een op handen zijnde faillissement. Ten aanzien van de Chevrolet refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

Feit 1 t/m 4

Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie, algemeen

Voor een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde feiten is ten minste vereist dat verdachte als bestuurder van de vier genoemde BV’s opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 2:10 van Boek 2 en/of 3:15i van Boek 3 BW. Voorts moet dit nalaten zijn verricht “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon”. Dit wil zeggen dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten der schuldeisers (oftewel op de benadeling van de schuldeisers), waarbij voorwaardelijk opzet voldoende is. Voor het bewijs van dit voorwaardelijk opzet is allereerst vereist dat de gedragingen van verdachte tenminste de aanmerkelijke kans op die benadeling hebben doen ontstaan. Daarnaast moet de verdachte die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.

Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie van bedrijfsnaam 4 (feit 4)

Verdachte heeft verklaard dat bedrijfsnaam 4 het bedrijf was waarin hij werkte en waarin hij met name zijn onderzoek- en ontwikkelactiviteiten verrichtte. Hij ontwikkelde producten, waaronder pasta voor verwarmingspanelen. De facturen met betrekking tot de kosten van de pasta werden - ook in de jaren 2009 en 2010 - niet allemaal in de administratie van bedrijfsnaam 4 opgenomen omdat verdachte niet wilde dat bepaalde ingrediënten voor de pasta bekend werden, mede gelet op diverse inbraken in zijn woning en loods waarbij administratie zou zijn gestolen.

Getuige 2 van bedrijf 2 heeft verklaard dat bedrijf 2 vanaf 2006/2007 de accountancy deed voor de bedrijven binnen de bedrijfsnaam 1. Volgens getuige 2 was de aanlevering van bescheiden over de verantwoording van een deel van de uitgaven onduidelijk door het ontbreken van de onderliggende bescheiden, met name ter zake de kosten betreffende de productie van pasta en privéopnames. Verdachte heeft volgens getuige 2 over de hoge privéopnames verklaard dat hij een receptuur ontwikkelde met een geheim procedé en dat hij via privé de stoffen inkocht om het recept mee samen te stellen, zulks om te voorkomen dat die receptuur werd gestolen en anderen er voordeel van hadden. Verdachte wilde die administratie volgens getuige 2 ook niet ter inzage geven.

Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte in de ten laste gelegde periode als bestuurder van bedrijfsnaam 4 opzettelijk niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een deugdelijke administratie in de zin van artikel 2:10 van Boek 2 en 3:15i van Boek 3 BW door bewust bepaalde facturen niet in de administratie op te nemen.

Wetenschap verdachte van mogelijk faillissement bij bedrijfsnaam 4

Bedrijfsnaam 4 is, zoals hierboven al is vermeld, op 11 mei 2010 failliet verklaard.

Verdachte heeft verklaard dat de financiële problemen begonnen toen de dealers de vorderingen die zijn BV’s hadden, niet meer betaalden en de schuld opliep tot zo’n 600.000 euro. Verdachte is eind 2008/begin 2009 gaan zoeken naar nieuwe investeerders. Er bleken twee personen bereid te zijn om een investering van 5 miljoen euro te doen. Deze investeerders hebben samen begin maart 2009 250.000 euro voorschot op de rekening van de bedrijfsnaam 1 overgemaakt. Als dat voorschot niet was ontvangen, dan had dat volgens verdachte uiteindelijk geresulteerd in het faillissement van de ondernemingen. Deze investeerders vorderden het overgemaakte geld vervolgens terug omdat ze niet verder wilden investeren. Verdachte had het geld nodig om de bedrijven door te laten draaien. Hij heeft vervolgens een bedrag van 120.000 euro overgemaakt naar de privérekening van zijn echtgenote omdat hij bang was dat de investeerders beslag zouden leggen op de rekening van bedrijfsnaam 1. Als dat was gebeurd, dan was alles omgevallen, aldus verdachte.

De hiervoor genoemde heer getuige 2 heeft in dit verband verklaard dat een faillissement onvermijdelijk was omdat de uitgaven doorliepen, er geen goedlopende productie was en de financiering stopte.

Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval in maart 2009, toen de financiering stopte, besefte dat een faillissement van de vier genoemde BV’s dreigde en dat, omdat niet gebleken is dat daarna nieuwe financieringen voor de BV’s zijn geweest en omdat bedrijfsnaam 1 op 4 augustus 2009, bedrijfsnaam 2 op 18 augustus 2009 en bedrijfsnaam 3 op 17 maart 2010 failliet werden verklaard, deze dreiging is blijven bestaan. Dat dreigende faillissement van bedrijfsnaam 4 is uiteindelijk ook gevolgd.

Opzet verdachte op verkorting van de rechten van de schuldeisers bij bedrijfsnaam 4

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geoordeeld dat er tijdens het bestuurderschap van verdachte in de ten laste gelegde periode sprake was van een ondeugdelijke boekhouding bij bedrijfsnaam 4; dat verdachte dat wist en dat verdachte in ieder geval omstreeks maart 2009 besefte dat een faillissement van deze BV dreigde. Desondanks heeft hij, als bestuurder van deze BV nagelaten een deugdelijke administratie bij te (laten) houden. Hij heeft immers verklaard dat hij ook in 2009 en 2010 nog altijd opzettelijk de facturen met betrekking tot de kosten van de pasta gedeeltelijk niet in de administratie opnam.

Gelet op het feit dat bij bedrijfsnaam 4 vanaf omstreeks maart 2009 een faillissement dreigde, bestond vanaf die tijd ten minste de aanmerkelijke kans dat schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld door voormeld nalaten een deugdelijke administratie te voeren. De curator in het faillissement zou immers op basis van deze administratie niet in staat zijn om binnen redelijke termijn overzicht te krijgen van de rechten en de plichten van de failliete BV. Ook zou de curator bij gebreke van een deugdelijke administratie geen, althans onvolledig zicht hebben op eventuele onttrekkingen aan de boedel of andere onregelmatigheden voorafgaand aan het faillissement van de BV en aldus aanmerkelijk zijn beperkt in zijn mogelijkheden om door middel van een Actio Pauliana, acties uit onrechtmatige daad of op basis van de Wet Bestuurdersaansprakelijkheid ingeval van faillissement de daaruit ontstane schade voor de schuldeisers te beperken.

Het is een feit van algemene bekendheid dat nalatigheden in het voeren van een deugdelijke administratie zoals hier aan de orde om voormelde redenen leiden tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Ook verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest, zeker gelet op de al vanaf augustus 2009 uitgesproken faillissementen in de drie anders BV’s. Door desondanks geen deugdelijke administratie te (laten) bijhouden, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.

Door bewust na te laten om sommige bescheiden met betrekking tot de kosten van de pasta in de administratie te verwerken, heeft verdachte deze niet bewaard overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, terwijl hij tevens heeft geweigerd de betreffende bescheiden desgevraagd te voorschijn te brengen.

De rechtbank acht derhalve, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte als bestuurder van bedrijfsnaam 4 minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht had op de bedrieglijke verkorting van de rechten (benadeling) van de schuldeisers, waarmee zij het onder 4 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.

Ten aanzien van het niet voeren van een deugdelijke administratie van bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 (feiten 1, 2 en 3)

Naar aanleiding van de aangifte van de curator terzake faillissementsfraude tegen verdachte, werd bij de curator de administratie van de gefailleerde rechtspersonen onderzocht. De verbalisanten zagen in de administratie voor een deel gegevens die betrekking hadden op 2009, hetgeen vermoedelijk onvoldoende was om een goed overzicht te verkrijgen over de rechten en plichten van de rechtspersonen naar externe zakenpartners en de verplichtingen tussen de rechtspersonen onderling.

Eerder genoemde getuige 2 van bedrijf 2 heeft verklaard dat sommige delen van de administratie van genoemde BV’s een warboel waren, waarbij typerend voor de chaos was dat er in het kantoor van bedrijfsnaam 1 in Breda een lade was met ongeopende post van de belastingdienst. Uit de boekingen bleek ook dat veel uitgaven van de BV’s vanuit de rekeningen van andere BV’s werden voldaan, waardoor alles dooreen liep. Volgens getuige 2 is wel duidelijk dat zij maar zeer mondjesmaat in staat gesteld zijn alle gegevens te verzamelen die ertoe zouden moeten leiden dat zij bij een samenstelling van een jaarrekening een gevoel zouden hebben dat de neerslag een adequate afspiegeling van de realiteit was.

getuige 1, register controller bij bedrijf 1, kreeg de opdracht van verdachte om de bedrijven van de bedrijfsnaam 1 te herstructureren en geld aan te trekken voor nieuwe investeringen. Hij heeft van februari 2009 tot begin mei 2009 samen met een registeraccountant aan deze opdracht gewerkt. getuige 1 kwam er al snel achter dat de administratie een chaos was. Op advies van getuige 1 is toen een administratieve kracht, naam 1, in dienst genomen om te helpen de boekhouding op orde te krijgen. Volgens getuige 1 was het grote probleem het gebrek aan informatie over de rekening-courant-verhoudingen binnen de ondernemingen. Er werd veel geld tussen de ondernemingen onderling en verdachte privé geboekt. Daarvan was geen enkele verantwoording terug te vinden in de administratie.

In zijn rapport van april 2009 vermeldt getuige 1 dat vanaf 2008 de administratie in SAP was ingevoerd en dat men van naam 2 had begrepen dat bankafschriften vanaf december 2008 ontbraken zodat de administratie niet volledig was bijgewerkt. Ook moesten er eind maart 2009 nog boekingen vanaf september 2008 worden gemaakt om de kasbetalingen en declaraties bij te werken. De beginsaldi per 1 januari 2008 moesten nog worden ingebracht omdat de jaarstukken over 2007 nog niet definitief waren. Er heerste een laisser-faire houding waarbij enige urgentie om zaken op te lossen ontbrak. Er was volgens hem geen sprake van enige financiële transparantie en voorspelbaarheid binnen de onderneming, financiële cijfers waren niet tijdig beschikbaar en de betrouwbaarheid van de cijfers was niet vast te stellen door het ontbreken van een deugdelijke administratieve organisatie en interne controle.

Naam 1 heeft verklaard over haar werkzaamheden voor de bedrijfsnaam 1 groep van april 2009 tot aan het faillissement dat de administratie rommelig was zonder duidelijke structuur van het opslaan, waarbij vaak niet duidelijk was of facturen al dan niet waren ingeboekt of verwerkt in de administratie. Toen zij begon met haar werkzaamheden was er een achterstand in de administratie. Zij is toen begonnen met een inhaalslag, maar zij weet niet hoever de achterstand was ingelopen op het moment dat de onderneming failliet werd verklaard.

De curator van genoemde BV’s heeft in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor conservatoir beslag opgemerkt dat de administratie van de bedrijfsnaam 1 van 2009 en 2010 ronduit gebrekkig en onvolledig is. Toen de curator vanwege de uitgesproken faillissementen van bedrijfsnaam 1 en bedrijfsnaam 2 bij het kantoor aan de straat in Breda binnenkwam, bleek er voor bedrijfsnaam 1 en bedrijfsnaam 2 in 2009 in het geheel geen administratie te zijn bijgehouden. De laatste bijgewerkte administratie dateerde van december 2008. Toen het faillissement van bedrijfsnaam 3 werd uitgesproken, bleek verdachte niets aan administratie aan de curator over te kunnen leggen. Voor bedrijfsnaam 3 was er in 2009 en 2010 geen administratie bijgehouden. Verdachte heeft de curator verwezen naar de straat voor de fysieke administratie van bedrijfsnaam 3. De curator heeft de aldaar nog aanwezig administratie meegenomen.

Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat verdachte als bestuurder van bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 in strijd met de verplichtingen uit artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW en artikel 15i, eerste lid van Boek 3 BW niet een zodanige administratie heeft gevoerd dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van deze rechtspersonen konden worden gekend.

Hiervoor (onder de paragraaf Wetenschap verdachte van mogelijk faillissement bij bedrijfsnaam 4 ) heeft de rechtbank al overwogen dat verdachte in ieder geval in maart 2009, toen de financiering stopte, besefte dat een faillissement van de eerder genoemde BV’s dreigde en dat, omdat niet gebleken is dat daarna nieuwe financieringen voor de BV’s zijn geweest, deze dreiging is blijven bestaan. Het dreigende faillissement van deze BV’s is uiteindelijk ook gevolgd.

Opzet verdachte op verkorting van de rechten van de schuldeisers bij bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 ?

Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ten aanzien van bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”. Hij heeft immers toen hij ontdekte dat de administratie niet op orde was in 2009 maatregelen genomen om orde op zaken te stellen door het inhuren van getuige 1 en naam 1, hetgeen ook uit hun verklaringen blijkt, zodat niet gesteld kan worden dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van deze BV’s te benadelen. Verdachte dient dan ook van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair te worden vrijgesproken.

De rechtbank acht, op grond van het vorenstaande, echter wel bewezen dat verdachte zich als bestuurder van bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 heeft schuldig gemaakt aan eenvoudige bankbreuk, nu hij als bestuurder verantwoordelijk was voor een deugdelijke administratie en het derhalve (mede) aan hem te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW en artikel 15i, eerste lid van Boek 3 BW omschreven verplichtingen niet is voldaan.

De rechtbank overweegt voorts dat de bestuurder van een failliete rechtspersoon op vordering van de curator alle dan bestaande administratie, inclusief de bewijsstukken daarbij, terstond en ongeschonden aan de curator dient te overhandigen.

Uit hetgeen de curator heeft vermeld in zijn aangifte dan wel in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag, voor zover hiervoor aangegeven, leidt de rechtbank af dat verdachte niet alle bestaande administratie van bedrijfsnaam 1, bedrijfsnaam 2 en bedrijfsnaam 3 te voorschijn heeft gebracht.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Feit 5

Uit de bankafschriften van bedrijfsnaam 1 is gebleken dat van het bedrag van €250.000 dat door de twee investeerders op de rekening van bedrijfsnaam 1 op 4 maart en 6 maart 2009 is overgemaakt, kort nadien €155.000 op de privérekening van naam partner, zijnde de echtgenote van verdachte, is overgemaakt, namelijk:

  • op 16 maart 2009 €40.000
  • op 16 maart 2009 €40.000
  • op 16 maart 2009 €40.000
  • op 2 april 2009 €35.000.

Een deel van dit bedrag heeft naam partner aan bedrijfsnaam 1 terugbetaald, namelijk:

  • op 27 maart 2009 €40.000
  • op 23 maart 2009 €40.000.

Per saldo is er door bedrijfsnaam 1 dus €75.000 meer aan naam partner betaald dan dat er is teruggekomen bij bedrijfsnaam 1.

Gelet op de bankafschriften van naam partner die de raadsman eerder al heeft overgelegd, zijn ook nog de volgende bedragen terugbetaald, weliswaar niet aan bedrijfsnaam 1, maar aan bedrijfsnaam 2 :

  • op 10-4-2009 €5.000
  • op 19-4-2009 €15.000
  • op 22-4-2009 €20.000
  • op 28-4-2009 €12.500
  • op 8-5-2009 €5.000
  • op 28-5-2009 €17.500

Het betreft in totaal een bedrag van €75.000.

Uit het onderzoek ter terechtzitting, met name uit de verklaring van verdachte zelf, komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat de bedragen die in maart 2009 zijn overgemaakt naar bedrijfsnaam 1 bedoeld waren om te besteden binnen de werkmaatschappij bedrijfsnaam 2. Nu verdachte volgens zijn eigen verklaring de bedragen van in totaal €75.000 rechtstreeks - en niet eerst via bedrijfsnaam 1 - naar bedrijfsnaam 2 heeft overgemaakt omdat er haast bij was om de salarissen van de werknemers van bedrijfsnaam 2 te betalen, welke verklaring de rechtbank niet onaannemelijk acht, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van bedrijfsnaam 1 te benadelen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat hij heeft gehandeld “ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers van bedrijfsnaam 1”.

Verdachte dient dan ook van feit 5 te worden vrijgesproken.

Feit 6

Het faillissement van bedrijfsnaam 4 is op 11 mei 2010 uitgesproken. Verdachte heeft op 10 mei 2010, dus een dag vóór het faillissement, van de bankrekening van bedrijfsnaam 4 contant een bedrag van €1.500 opgenomen.

Verdachte heeft erkend dat hij dit bedrag heeft opgenomen, maar heeft daarbij gezegd dat hij er niet van op de hoogte was dat op 11 mei 2010 een zitting was waarop mogelijk het faillissement van bedrijfsnaam 4 zou worden uitgesproken. De rechtbank acht, gelet op het feit dat mogelijkerwijs post bestemd voor verdachte wegens de eerder uitgesproken faillissementen van andere BV’s binnen de bedrijfsnaam 1 niet bij verdachte terecht kwam, niet uitgesloten dat verdachte daadwerkelijk niet op de hoogte was van de zitting op 11 mei 2010, alwaar hij ook niet is verschenen. Zij acht dan ook niet wettig en overtuigen bewezen dat verdachte het opzet - voorwaardelijk opzet daaronder begrepen - had om de schuldeisers van bedrijfsnaam 4 te benadelen door voormeld bedrag van €1.500 op te nemen. Verdachte dient dan ook van hetgeen hem achter het eerste gedachtestreepje wordt verweten, te worden vrijgesproken.

Verdachte wordt onder dit feit voorts verweten dat hij als bestuurder ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van bedrijfsnaam 4 een auto, merk Chevrolet, die op de naam van deze BV was gesteld, aan de boedel heeft onttrokken door deze auto op 26 mei 2010 te verkopen voor een bedrag van €10.000.

Genoemde Chevrolet heeft van 7 maart 2008 tot 26 mei 2010 op naam gestaan van bedrijfsnaam 4 en heeft vervolgens van 26 mei 2010 tot 27 mei 2010 op naam gestaan van naam 3 te Zevenbergen.

Verdachte heeft weliswaar erkend dat hij deze Chevrolet heeft verkocht, maar volgens verdachte was dat in februari 2010 en heeft hij ook het geld voor die auto in februari 2010 ontvangen. Geconfronteerd met het feit dat de Chevrolet pas op 26 mei 2010 is overgeschreven op naam van naam 3, heeft verdachte verklaard dat hij dan is vergeten in februari 2010 een vrijwaringsbewijs te laten opmaken.

De rechtbank acht, mede gelet op het hierna volgende, niet geloofwaardig dat verdachte de auto al in februari 2010 heeft verkocht.

Uit het onderzoek dat naar de verkoop van deze Chevrolet is gepleegd, blijkt voorts het volgende2:

Bij bedrijf 3 (een eenmanszaak) is de afgifte gevorderd van bescheiden mbt de aan- en verkoop van de Chevrolet Captive met kenteken. Door de eigenaar van deze zaak (naam 3) werd aan het verzoek voldaan.

Uit de uitgeleverde bescheiden werd het volgende opgemaakt:

  • door de verkopende partij bedrijfsnaam 4 werd een verkoopfactuur opgesteld gedateerd op 23 maart 2010. Het totaalbedrag (incl BTW en BPM) was €10.000. De factuur was getekend met de naam ir. verdachte en door die naam was met pen een handtekening geplaatst. Onder de naam was met pen de datum 26 mei 2010 geplaatst. Rechtsboven was met een stempel het nummer 1331 te lezen.
  • In een uitdraai van de maand mei 2010 van het kasboek van Eurocar is op 27 mei 2010 onder factuurnummer 1331 een inkoop vermeld met als omschrijving “ verdachte kenteken ”.
  • Op een kopie van deel IB van de RDW inzake de opname in de bedrijfsvoorraad van kenteken wordt Eurocar genoemd met als transactiedatum 26 mei 2010 17.08 uur.

Genoemde naam 3 heeft verklaard dat verdachte, die hij als klant kent, naar hem toe kwam en hem vertelde dat hij een auto met het kenteken wilde verkopen. Dat was ongeveer een week voordat de verkoop plaatsvond. Hij heeft een bod van 10.000 euro op de auto gedaan, waarmee verdachte akkoord ging. verdachte heeft een factuur voor de verkoop gemaakt. Geconfronteerd met de factuur verklaarde naam 3 dat hij de daarop vermelde datum van 23 maart 2010 nooit eerder heeft opgemerkt en dat 26 mei 2010 de datum is waarop de auto aan hem werd geleverd en door hem contant werd betaald. Hij heeft zelf de handgeschreven datum van 26 mei 2010 erop gezet. De contante betaling is ook in het kasboek opgenomen.

Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verdachte de Chevrolet uiterlijk een week voor 26 mei 2010 aan naam 3 heeft verkocht, zijnde een datum waarop het faillissement van bedrijfsnaam 4 reeds was uitgesproken.

De curator merkt in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op dat verdachte daags na het uitspreken van het faillissement telefonisch contact opnam met de curator, waarbij verdachte aangaf het faillissement te willen terugdraaien en verzet te willen instellen.

Op grond hiervan acht de rechtbank vast staan dat verdachte daags na de faillissements-verklaring van bedrijfsnaam 4 wist van het faillissement en dat hij desondanks de Chevrolet op 26 mei 2010 aan de boedel heeft onttrokken door deze auto op die datum te verkopen en de opbrengst van die auto niet aan de curator ter beschikking te stellen. Daarmee heeft verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers gehandeld. Hetgeen verdachte achter het tweede gedachtestreepje onder feit 6 wordt verweten, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewijzen.

Bewezenverklaring

Feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair telkens: Aan hem als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn dat aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan en dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht;

Feit 4: Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld;

Feit 6: Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren en een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank aan de ene kant sterk rekening met de door de raadsman op zitting geschetste omstandigheden - in het bijzonder met de gezondheidstoestand van de echtgenote van verdachte, de benarde financiële positie waarin verdachte verkeert en zijn gevorderde leeftijd - maar aan de andere kant ook met het feit dat verdachte al tweemaal eerder - ook al is dat niet recent - is veroordeeld voor soortgelijke feiten in die zin dat het feiten betreffen die financiële benadeling van derden met zich (kunnen) brengen (namelijk valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Wetsvoorstel versterking positie curator naar Tweede Kamer

Het wetsvoorstel van minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) dat voorziet in een wettelijke taak voor de curator bij fraudesignalering, is bij de Tweede Kamer ingediend. In de praktijk stuit een faillissementscurator vaak als eerste op onregelmatigheden in de administratie of het ontbreken van goederen uit de boedel. Door hem meer ruimte te geven om in die gevallen actie te ondernemen, wordt de aanpak van faillissementsfraude effectiever.

Om zijn nieuwe taak goed uit te voeren moet de curator wel de nodige informatie krijgen van de failliete boedel. Daarom worden de bestaande informatie- en medewerkingsverplichtingen aangescherpt en verduidelijkt. Zo moet de curator bijvoorbeeld worden ingelicht over eventuele buitenlandse vermogensbestanddelen, zoals banktegoeden en onroerend goed, en moet hem medewerking worden verleend om daarover de beschikking te krijgen.

Ook worden curatoren straks verplicht mogelijke onregelmatigheden te melden bij de rechter-commissaris. Vervolgens kan er een melding of aangifte van de fraude volgen. De maatregel vloeit voort uit het wetgevingsprogramma herijking van het faillissementsrecht.

Verder schrijft de bewindsman in een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer dat het wetgevingsprogramma goed op schema ligt. Zo zijn de wetsvoorstellen strafbaarstelling faillissementsfraude en introductie civielrechtelijk bestuursverbod vorige maand met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer en is het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen I (pre pack) ingediend.

In het najaar zal het wetsvoorstel continuïteit ondernemingen II (dwangakkoord) worden voorgelegd aan de Raad van State en zal het wetsvoorstel modernisering faillissementsprocedures in consultatie gaan. Tot slot meldt de minister dat de Europese faillissementsverordening over een betere afwikkeling van grensoverschrijdende faillissementen binnen de Unie nu formeel is aanvaard. Ook wordt onderzocht welke aanpassingen van onze wetgeving nodig zijn ter effectuering van de EU-insolventieverordening, die - uitzonderingen daargelaten - per 26 juni 2017 van toepassing zal zijn.

 

Print Friendly and PDF ^

Verdachte heeft op berekenende en geraffineerde wijze in het zicht van faillissement goederen en geldbedragen buiten de boedel van een vijftal bedrijven gehouden, niet de administratie van de gefailleerde ondernemingen aan de curator overhandigd en valse opgaves in notariële aktes laten opnemen

Rechtbank Overijssel 19 juni 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:2930 Verdachte heeft zich al dan niet samen met anderen en al dan niet via diverse BV’s meerdere malen schuldig gemaakt aan het plegen van faillissementsfraude. Daarnaast heeft hij valse opgaves gedaan ten behoeve van het opmaken van authentieke akten door een notaris en heeft hij valsheid in geschrifte in een taxatierapport uitgelokt.

Verdachte is werkzaam geweest als BV-handelaar en heeft zich opgeworpen als een bedrijvendokter. Via de website “Huzbo BV handel” werden bedrijven te koop gevraagd dan wel aangeboden. Verdachte hield zich niet enkel bezig met reguliere BV-handel, maar ook met de aan- en verkoop van BV’s voor frauduleuze activiteiten. Verdachtes werkwijze hield in dat ondernemingen die in financieel zwaar weer verkeerden werden overgenomen, waarbij de oud-eigenaren veelal moesten betalen voor de overname van hun bedrijf. Vervolgens werd een katvanger op het bedrijf gezet en werden gelden en goederen aan het bedrijf onttrokken, met een faillissement tot onafwendbaar gevolg.

Verdachte heeft op berekenende en geraffineerde wijze in het zicht van faillissement goederen en geldbedragen voor meer dan €550.000 buiten de boedel van een vijftal bedrijven gehouden. Hierdoor is het naderende faillissement van die ondernemingen bespoedigd, zijn schuldeisers in ernstige mate benadeeld en zijn hoge kosten gemaakt door civiele procedures.

Tevens heeft verdachte, terwijl hij als bestuurder dan wel feitelijk leidinggevende daartoe wettelijk verplicht was, niet de administratie van de gefailleerde ondernemingen aan de curator overhandigd. Door het niet ter beschikking stellen van die administratie kon de curator de redenen voor het ontstaan van het faillissement niet onderzoeken en vaststellen.

De curator is telkens niet in staat geweest om inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van de gefailleerde onderneming en van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren. Verdachte heeft als bestuurder/feitelijk leidinggever hierin een grote rol gehad en de rechtbank neemt hem dat kwalijk. Niet alleen omdat schuldeisers door zijn handelen schade hebben geleden, maar ook omdat deze vorm van fraude het vertrouwen in de markt, welk vertrouwen van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantast.

Daarnaast heeft verdachte in het kader van de faillissementsfraudes meerdere malen valse opgaves in notariële aktes laten opnemen.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaren.

Verdenking

  • Feit 1: feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan Fulham Financieringen BV bij het samen met Euro Projects Ontwikkeling BV plegen van faillissementsfraude, door het onttrekken van een bedrag van €422.750 aan de boedel van Euro Projects Ontwikkeling BV, dan wel dat hij feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan Fulham Financieringen BV bij het samen met Euro Projects Ontwikkeling BV, in het vooruitzicht van het faillissement van die BV, plegen van faillissementsfraude voor een bedrag van €422.750;
  • Feit 2: samen met Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV, medeverdachte 1 Beheer BV en met medeverdachte 1 faillissementsfraude heeft gepleegd, door een DAF vrachtwagen, een Toyota Landcruiser, drie aanhangwagens, een minikraan, compressoren en luchthamers aan de boedels van Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV en medeverdachte 1 Beheer BV te onttrekken, dan wel dat hij in het vooruitzicht van en/of na het faillissement van Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV en medeverdachte 1 Beheer BV die goederen aan die BV’s heeft onttrokken;
  • Feit 3: feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan IJk Totaal Onderhoud BV bij het plegen van faillissementsfraude, door geldbedragen te onttrekken aan die BV en geen administratie van die BV aan de curator over te leggen, dan wel dat hij in het vooruitzicht van het faillissement van IJk Totaal Onderhoud BV geldbedragen aan de boedel van die BV heeft onttrokken;
  • Feit 4: feitelijk leiding of opdracht geven aan bedrijf BV bij het plegen van faillissementsfraude, door geldbedragen te onttrekken aan die BV en geen administratie van die BV aan de curator over te leggen, dan wel dat hij feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan Lamat BV en Wiebo Vastgoed BV bij het plegen van faillissementsfraude, door in het vooruitzicht van het faillissement van bedrijf BV geldbedragen aan de boedel van die BV te onttrekken, dan wel dat hij zelf faillissementsfraude heeft gepleegd, door in het vooruitzicht van het faillissement van bedrijf BV geldbedragen aan de boedel van die BV te onttrekken;
  • Feit 5: samen met notaris medeverdachte 2 een notariële akte van levering van aandelen valselijk heeft opgemaakt, dan wel dat hij in een notariële akte van levering van aandelen een valse opgave heeft doen opnemen;
  • Feit 6: feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan Pica BV bij het plegen van faillissementsfraude, door geen administratie van die BV aan de curator over te leggen;
  • Feit 7: een factuur van House of Capital NV valselijk heeft opgemaakt, dan wel dat hij feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan House of Capital NV bij het gebruik maken van die valse factuur;
  • Feit 8: samen met notaris medeverdachte 2 een hypotheekakte valselijk heeft opgemaakt,
  • dan wel dat hij in een notariële hypotheekakte een valse opgave heeft doen opnemen;
  • Feit 9: dat hij in een notariële akte van levering van registergoederen een valse opgave heeft doen opnemen;
  • Feit 10: samen met anderen een taxatierapport van makelaardij valselijk heeft opgemaakt, dan wel dat hij makelaar naam 2 heeft uitgelokt tot het opmaken van een vals taxatierapport of daaraan medeplichtig is geweest.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Feit 1 primair is niet bewezen omdat er geen sprake is van het verdichten van een last. Daarnaast heeft verdachte geen opzet op benadeling van de schuldeisers gehad en kan hij niet als medepleger van bedrieglijke bankbreuk worden aangemerkt. Ook het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen, omdat op het moment van vestigen van de hypotheek het faillissement van Innové Vastgoed BV niet in het vooruitzicht lag.

Feit 2 kan evenmin bewezen worden omdat verdachte niet heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.

Met betrekking tot feit 3 primair heeft de raadsman gesteld dat verdachte niet als feitelijk leidinggevende kan worden gezien. Voor het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde geldt dat verdachte niet heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers en dat hij niet als pleger en niet als medepleger van de gedraging kan worden gezien.

Ook voor feit 4 primair geldt dat verdachte niet als feitelijk leidinggever of opdrachtgever kan worden gezien. Voor feit 4 subsidiair en meer subsidiair geldt dat een faillissement van bedrijf BV niet in het vooruitzicht lag.

Feit 5 primair en subsidiair kan niet bewezen worden omdat er geen sprake is van medeplegen van het valselijk opmaken van een authentieke akte of het doen van een valse opgave in een dergelijke akte.

Voor feit 6 geldt dat verdachte niet als feitelijk leidinggever of opdrachtgever gezien kan worden, zodat ook voor dit feit vrijspraak moet volgen.

Feit 7 primair en subsidiair kan niet bewezen worden omdat geen sprake is van een valse of vervalste factuur.

Onder verwijzing naar hetgeen met betrekking tot feit 1 is gesteld heeft de raadsman ook voor feit 8 vrijspraak bepleit.

Feit 9 kan niet bewezen worden omdat in de leveringsakte geen sprake is van valse opgaven.

Met betrekking tot feit 10 primair heeft de raadsman tenslotte vrijspraak bepleit omdat doen plegen en medeplegen niet bewezen kunnen worden en voor wat betreft feit 10 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling rechtbank

Feit 1

Aan verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding danwel opdracht heeft gegeven aan Fulham Financieringen BV terzake het samen met Innové Vastgoed BV (vanaf 18 april 2011 Euro Projects Ontwikkeling BV) onttrekken van een bedrag van €422.750 aan de boedel van Innové Vastgoed BV en/of het verdichten van een last van €422.750, terwijl die BV op 20 december 2011 in staat van faillissement is verklaard. Onder feit 1 is subsidiair aan verdachte ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding danwel opdracht heeft gegeven aan Fulham Financieringen BV terzake het samen met Innové Vastgoed BV (vanaf 18 april 2011 Euro Projects Ontwikkeling BV) onttrekken van een bedrag van €422.750 aan de boedel van Innové Vastgoed BV, in het vooruitzicht van het faillissement van Innové Vastgoed BV, welk faillissement op 20 december 2011 is gevolgd.

Feiten

Op 21 december 2010 heeft medeverdachte 3 de appartementsrechten, omvattende het uitsluitend gebruik van de commerciële ruimten aan de adres 3 en adres 2 te Haaksbergen, namens Innové Vastgoed BV voor €200.000 ex BTW geleverd aan naam 3 (een medewerker van medeverdachte 3).

Deze appartementsrechten zijn vervolgens door voornoemde naam 3 op 29 december 2010 verkocht aan Fulham Financieringen BV, vertegenwoordigd door verdachte, eveneens voor de prijs van €200.000 ex BTW.

Op 31 januari 2011 is een akte ondertekend door verdachte, namens Fulham Financieringen BV als hypotheekgever, en medeverdachte 3, namens Innové Immo BV, ten behoeve van het recht van eerste hypotheek en eerste pand op het onderpand adres 3 en adres 2 te Haaksbergen. Het hypotheekbedrag bedroeg €422.750.

Eveneens op 31 januari 2011 (15 minuten later) zijn de appartementsrechten door verdachte namens Fulham Financieringen BV verkocht aan Innové Vastgoed BV, vertegenwoordigd door getuige 1 (die op 24 januari 2011 de middellijk bestuurder van Innové Vastgoed BV was geworden), eveneens voor €200.000 ex BTW.

Een dag later, op 1 februari 2011, heeft medeverdachte 3 als schriftelijk gevolmachtigde van Innové Beheer BV, te deze handelend als zelfstandig bevoegd bestuurder van Innové Vastgoed BV, de appartementsrechten van adres 3 en adres 2 te Haaksbergen verkocht en geleverd aan naam 8, namens naam 8 Vastgoed BV, voor de prijs van €625.000 ex BTW. Eveneens op 1 februari 2011 heeft naam 8 de appartementsrechten voor de prijs van €750.000 ex BTW doorverkocht aan naam 4.

Uit bankafschriften van Innové Immo BV is gebleken dat naam 9 Notarissen op 3 februari 2011 een bedrag van €427.932,65 naar Innové Immo BV heeft overgemaakt, met de mededeling ‘Spoedopdracht afl. comm. ruimte H bergen’.

Op de dag waarop naam 9 Notarissen het bedrag van €427.933 heeft overgemaakt aan Innové Immo BV zijn bedragen van €150.000, €150.000 en €128.000 door geboekt naar een bankrekening van Innové Beheer BV. Daarnaast is op 21 februari 2011 een bedrag van €65.000 gestort op een bankrekening op naam van verdachte en een bedrag van €10.000 op een bankrekening op naam van Wiebo Werkholding BV (waarvan verdachte middellijk aandeelhouder was), telkens onder de vermelding ‘afbetaling lening’. Uit de audit files van de boekhoudingen van Innové Beheer BV en Innové Immo BV blijkt echter niet dat deze vennootschappen gelden hebben geleend van verdachte.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat ‘het onttrekken van een goed aan de boedel’ alle handelingen omvat van de in staat van faillissement verklaarde of van een derde waardoor hetgeen rechtens onder bereik en beheer van de curator in het faillissement behoorde te komen, buiten diens bereik en beheer wordt gehouden.

Onder het verdichten van een last wordt verstaan: (i) het doen alsof men schuldenaar is van een niet bestaande of te hoge schuld, (ii) het vóór faillissement onverplicht een echte schuld aangaan of (iii) het in de administratie dan wel aan de curator ter zake van een vóór het faillissement voldane schuld een hoger bedrag opgeven dan is betaald.

De feitelijkheden in de tenlastelegging die onttrekking van een goed aan de boedel van Innové Vastgoed BV zouden opleveren zijn achtereenvolgens:

(a) dat Fulham Financieringen BV op 29 december 2010 de appartementsrechten van adres 3 en adres 2 te Haaksbergen voor €200.000 heeft gekocht van naam 3;

(b) dat Fulham Financieringen BV op 31 januari 2011 voor een bedrag van €422.750 het recht van eerste hypotheek op die appartementsrechten heeft verleend ten gunste van Innové Immo BV, terwijl daar geen reële geldleningen en financieringen tegenover stonden of zouden komen te staan;

(c) dat Fulham Financieringen BV op 31 januari 2011 de appartementsrechten voor

€200.000 heeft verkocht aan Innové Vastgoed BV, waarna deze BV de rechten op 1 februari 2011 voor €625.000 heeft doorverkocht en deze rechten diezelfde dag nogmaals werden doorverkocht voor €750.000.

De rechtbank is van oordeel dat de vestiging van een hypotheek op zich nog geen onttrekking van een goed aan de boedel tot gevolg heeft, zodat verdachte van dit onderdeel van feit 1 vrijgesproken wordt.

Met betrekking tot het verwijt dat door het vestigen van een hypotheek tot een bedrag van €422.750, zonder dat daar reële geldleningen en/of financieringen tegenover stonden of zouden komen te staan, een last is verdicht, overweegt de rechtbank het volgende.

In de hypotheekakte d.d. 31 januari 2011, waarin Fulham Financieringen BV ten behoeve van Innové Immo BV voor een bedrag van €422.750 een recht van hypotheek heeft gevestigd op het onderpand adres 3 en adres 2 te Haaksbergen, is niet expliciet omschreven terzake van welke schulden (aard en omvang) de hypotheek gevestigd is.

Volgens de hypotheekakte verklaart de schuldenaar Fulham Financieringen BV (vertegenwoordigd door verdachte) dat zij het hypotheekrecht aan de schuldeiser Innové Immo BV (vertegenwoordigd door medeverdachte 3) verleent, “tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de schuldeiser blijkens haar administratie van schuldenaar te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook”.

Uit het dossier blijkt echter niet van bestaande schulden van Fulham Financieringen BV aan Innové Immo BV. Verder zijn de appartementsrechten met betrekking tot de adres 3 en 8 te Haaksbergen op 1 februari 2011 voor €625.000 verkocht en geleverd aan naam 8 Vastgoed BV. Hieruit volgt dat tegenover het recht van hypotheek evenmin in de toekomst reële geldleningen en financieringen zouden komen te staan.

De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat door de vestiging van een hypotheek van €422.750 voor dat bedrag een last is verdicht.

Mate van betrokkenheid van verdachte

Uit het dossier blijkt voorts dat de aandelen van Innové Vastgoed BV op 24 januari 2011 zijn overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor PlusWin, vertegenwoordigd door getuige 1. Deze getuige 1 heeft verklaard dat de Stichting Administratiekantoor PlusWin op initiatief van verdachte op zijn naam is gezet. Volgens getuige 1 heeft verdachte hem verteld dat er een stichting opgericht moest worden omdat Innové Vastgoed BV een jaar geparkeerd moest worden. Verdachte zou dat regelen. Op papier was getuige 1 bestuurder, hij had een papieren functie maar hij heeft niets voor de Stichting Administratiekantoor PlusWin gedaan. Het enige wat hij gedaan heeft is het op naam zetten van Innové Vastgoed BV, aldus getuige 1. De rechtbank leidt uit de verklaring van getuige 1 af dat hij in dit verband als katvanger is opgetreden.

Verder heeft de eigenaar van de ruimte aan de adres 7 te Ridderkerk, getuige 2, verklaard dat hij deze ruimte vanaf 24 januari 2011 heeft verhuurd aan verdachte. Op dit adres stonden vanaf die datum de Stichting Administratiekantoor PlusWin en Innové Vastgoed BV geregistreerd. getuige 2 heeft echter geen activiteiten gezien, alleen hooguit tien keer post zien binnenkomen.

Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat medeverdachte 3 en verdachte een sterfhuisconstructie voor Innové Vastgoed BV hebben opgezet en uitgevoerd. De vestiging van de hypotheek door Fulham Financieringen BV heeft deel uitgemaakt van deze constructie. Verdachte heeft als vergoeding voor zijn aandeel geldbedragen van €65.000 (in privé) en €10.000 (via Wiebo Holding BV) ontvangen van Innové Immo BV.

De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte medeverdachte 3 feitelijk leiding heeft gegeven aan Fulham Financieringen BV terzake van het tezamen met Innové Vastgoed BV verdichten van een last van €422.750.

Feit 8

Onder feit 8 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met notaris medeverdachte 2 een hypotheekakte valselijk heeft opgemaakt en feit 8 subsidiair behelst het verwijt dat verdachte een valse opgave heeft gedaan in een hypotheekakte.

Oordeel van de rechtbank

Voor het tezamen met notaris medeverdachte 2 valselijk opmaken van een notariële akte bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs.

De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met medeverdachte 3 een valse opgave heeft gedaan in een door notaris medeverdachte 2 opgemaakte hypotheekakte. Verdachte heeft in die akte doen opnemen dat hypotheekgever Fulham Financieringen BV tot zekerheid voor de betaling van – zakelijk weergegeven – alle bestaande en toekomstige geldleningen en financieringen van Innové Immo BV het recht van eerste hypotheek op de appartementsrechten met betrekking tot de adres 3 en adres 2 te Haaksbergen heeft verleend aan Innové Immo BV. Deze opgave is vals omdat verdachte wist dat tegenover het verlenen van het hypotheekrecht geen reële geldleningen en financieringen stonden of zouden komen te staan.

Feit 2

Onder feit 2 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij tezamen met Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV, medeverdachte 1 Beheer BV en medeverdachte 1, terwijl genoemde vennootschappen op 24 maart 2010 en 8 juni 2010 in staat van faillissement zijn verklaard, een aantal goederen aan de boedels van die vennootschappen heeft onttrokken. Onder feit 2 is subsidiair aan verdachte ten laste gelegd dat hij, in het vooruitzicht van het faillissement van Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV en medeverdachte 1 Beheer BV en/of in geval van faillissement van genoemde vennootschappen, goederen aan de boedels van de vennootschappen heeft onttrokken.

Feitelijke gang van zaken

Medeverdachte 1 heeft op 24 februari 2010, als (middellijk) bestuurder/100% aandeelhouder van medeverdachte 1 Holding BV, medeverdachte 1 Beheer BV en Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV, de aandelen van medeverdachte 1 Holding BV en daarmee de aandelen van de daarmee verbonden vennootschappen overgedragen aan de Stichting Administratiekantoor Lavatel. Deze stichting is opgericht door verdachte en had als bestuurder naam 10. medeverdachte 1 wilde van zijn bedrijf en zijn vennootschappen af en heeft de aandelen van medeverdachte 1 Holding BV voor één euro verkocht aan de Stichting Administratiekantoor Lavatel.

Verdachte heeft de verkoop tussen medeverdachte 1 en naam 10 geregeld. Medeverdachte 1 heeft verdachte toegezegd dat hij hem als vergoeding voor zijn hulp als “bedrijvendokter” een deel van de activa in de vorm van een aantal bedrijfsmiddelen zou geven.

De aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden op woensdag 24 februari 2010 bij de notaris. Daarbij waren aanwezig verdachte, medeverdachte 1 en naam 10. Ook daar heeft verdachte alles geregeld. De euro is niet betaald, een sleutel is niet overhandigd en de administratie is niet overgedragen. Als reden voor de uitgestelde overdracht is daarbij opgegeven dat medeverdachte 1 nog spullen uit het pand moest halen en dat de administratie de maandag daarop op het bedrijf kon worden ingezien.

Op het moment van de overdacht exploiteerde het vennootschapsconcern een aannemingsbedrijf. Er waren meerdere werknemers in dienst en de bedrijfsmiddelen, die in eigendom toebehoorden aan de beheersmaatschappij medeverdachte 1 Beheer BV, waren ten behoeve van de exploitatie ter beschikking gesteld aan werkmaatschappij Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV. De boekwaarde van die bedrijfsmiddelen was ongeveer €1.100.000 (boekwaarde ultimo 2008). Ten tijde van de overdracht was er sprake van een “going concern” met een schuldenlast van bijna €1.200.000. Tot en met vrijdag 26 februari 2010 is er nog gewerkt door de werknemers, die niet eerder dan de daaropvolgende zondag door medeverdachte 1 op de hoogte zijn gesteld van de overdracht. Op de vrijdag 26 februari 2010 waren de bedrijfsmiddelen en administratie nog op het bedrijf aanwezig.

In het weekend van 27 en 28 februari 2010 zijn alle aanwezige bedrijfsmiddelen en de administratie weggehaald van het bedrijfsterrein van Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV. Op zondag 28 februari 2010 hebben verontruste werknemers contact opgenomen met naam 10. naam 10 deelde hen mee dat hij dacht dat hij een BV zonder personeel op zijn naam had genomen en sprak zijn ongenoegen uit in de richting van verdachte, waarna verdachte ervoor zorgde dat naam 10 werd vervangen door een nieuwe bestuurder, naam 11. Deze naam 11 is via naam 12 door verdachte gevraagd om de vennootschappen op zijn naam te zetten. naam 11 kon met dat enkel op naam zetten €500 verdienen en heeft daarmee ingestemd. Verdachte heeft vervolgens geregeld dat naam 11 de vennootschappen op zijn naam kreeg.

Een groot deel van de bedrijfsmiddelen is kort na het weekend van 27 en 28 februari 2010 aangetroffen op het terrein van verdachte.

Op respectievelijk 24 maart 2010 en 8 juni 2010 zijn Aannemingsbedrijf medeverdachte 1 BV en J.G.E. Vastgoed BV, voorheen genaamd medeverdachte 1 Beheer BV, in staat van faillissement verklaard. De curator heeft lege boedels aangetroffen en is nimmer in het bezit gesteld van de administratie.

Medeverdachte 1 heeft in het kader van de faillissementsprocedure verklaard dat hij na de aandelenoverdracht een deel van de bedrijfsmiddelen, waaronder de goederen die hij als vergoeding aan verdachte zou geven, bij verdachte op het bedrijf heeft zien staan. Verdachte heeft in het kader van die procedure toegegeven dat hij een deel van de bedrijfsmiddelen, die hem door medeverdachte 1 als vergoeding voor zijn bemiddeling waren toegezegd, heeft overgenomen. Verdachte is ter terechtzitting bij deze verklaring gebleven.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat, vorenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, sprake is van een onvoltooide bedrijfsoverdracht door medeverdachte 1. Medeverdachte 1 wist dat hij een “going concern” verhandelde. Door in die wetenschap enkel de aandelen op papier over te dragen voor slechts één euro, de betaling niet plaats te laten vinden en de sleutel- en administratieoverdracht uit te stellen, heeft slechts een papieren bestuursoverdracht plaatsgevonden en is de feitelijke leiding nimmer overgedragen. Temeer nu na de papieren “overdracht” op woensdag 24 februari 2010 gewoon is doorgewerkt onder de feitelijke leiding van medeverdachte 1, dient medeverdachte 1 naar het oordeel van de rechtbank ook in de periode daarna nog als feitelijk leidinggever te worden aangemerkt.

De rechtbank laat in het midden wie de bedrijfsmiddelen fysiek heeft weggehaald en heeft overgebracht naar het terrein van verdachte. Vast staat dat bedrijfsmiddelen ter uitvoering van een afspraak tussen medeverdachte 1 en verdachte naar laatstgenoemde zijn gegaan en dat deze die bedrijfsmiddelen als zodanig in ontvangst heeft genomen. Nog daargelaten dat hierbij een schuld van medeverdachte 1 in privé door de vennootschap(pen) is betaald, stond het medeverdachte 1 en verdachte niet vrij deze overdracht te doen plaatsvinden. Medeverdachte 1 en verdachte waren op de hoogte van de slechte financiële positie van medeverdachte 1’s bedrijven en voor medeverdachte 1 was het concern niet meer waard dan één euro. Tegen zijn werknemer naam 13 heeft medeverdachte 1 op zondag 28 februari 2010 gezegd dat hij het bedrijf heeft overgedaan aan een katvanger. Voor verdachte was duidelijk dat het bedrijf niet voortgezet zou worden door naam 10, aangezien verdachte hem in de veronderstelling heeft laten verkeren dat hij een BV zonder personeel kocht. Verdachte heeft er vervolgens, nadat naam 10 uit de droom was geholpen, (nog) een katvanger, naam 11, op gezet. Door in deze wetenschap de bedrijfsmiddelen, die als middelen van bestaan voor het bedrijf hebben te gelden, uit het bedrijf te halen, heeft een en ander plaatsgevonden in het zicht van het faillissement van de vennootschappen.

De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de rechten van de crediteuren van het bedrijf daardoor verkort zouden worden. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd, tezamen en in vereniging met de vennootschappen, waarvan medeverdachte 1 feitelijk leidinggever was, bedrijfsmiddelen in het zicht van het faillissement aan die vennootschappen heeft onttrokken.

Feit 3

Verdachte wordt onder feit 3 primair verweten dat hij feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan IJk Totaal Onderhoud BV terzake van:

  • het onttrekken van een zestal geldbedragen aan de boedel van IJk Totaal Onderhoud BV,
  • het bevoordelen van Huzbo BV voor een bedrag van €10.115 en
  • het niet aan de curator overleggen van administratie.

Onder feit 3 subsidiair wordt hem verweten dat hij, al dan niet in vereniging, in het vooruitzicht van het faillissement van IJk Totaal Onderhoud BV een zestal geldbedragen aan de boedel van die BV heeft onttrokken.

Feitelijke gang van zaken

IJk Totaal Onderhoud BV is een onderhoudsbedrijf in schilderwerken. Bestuurder en enig aandeelhouder van IJk Totaal Onderhoud is naam 14. De zoon, naam 15, heeft de dagelijkse leiding over het bedrijf. De overlevingskansen voor de BV zien er eind 2009 slecht uit en om de verliezen voor naam 14. niet verder te laten oplopen geeft hij zijn zoon toestemming om de aandelen van het bedrijf te verkopen. naam 15. heeft daarop verdachte benaderd. Door verdachte is naam 16 benaderd en die heeft, op verzoek van verdachte, katvanger naam 13 gebeld. naam 16 heeft hem gevraagd of hij voor verdachte, tegen betaling van €1500 , de aandelen van IJk Totaal Onderhoud wil overnemen. naam 11 is daarmee akkoord gegaan.

Op 28 december 2009 is de akte aandelenoverdracht bij notaris mr. medeverdachte 2 gepasseerd. De aandelen zijn voor één euro overgenomen door Logistiek Centrum Wijster BV waarvan naam 11 enig bestuurder en aandeelhouder is. Na het passeren van de akte heeft naam 11 buiten bij de notaris voor de deur €500 van verdachte gekregen.

In opdracht van naam 16 moet naam 11 de bankrekeningen van IJk Totaal Onderhoud BV op zijn naam laten zetten en het personeel dat nog in IJk Totaal Onderhoud BV zit krijgt in opdracht van verdachte ontslag aangezegd. De brieven daarvoor worden, in opdracht van verdachte, door naam 16 opgemaakt en door naam 11 ondertekend.

Na de overname van de aandelen door naam 11 zijn door verschillende bedrijven gelden overgemaakt naar de bankrekening 1 van IJk Totaal Onderhoud BV. Op 28 december 2009 is van die bankrekening een bedrag van €10.115 naar de bankrekening van Huzbo BV overgemaakt. Vervolgens is op 31 december 2009 een bedrag van €12.750, op 3 februari 2010 een bedrag van €2.296 en op 12 februari 2010 een bedrag van €935 overgemaakt naar de bankrekening Bouwbedrijf Pos BV. Beide ondernemingen zijn bedrijven van verdachte.

Daarnaast is op 12 januari 2010 een bedrag van €4.300 naar de bankrekening van naam 11 overgeboekt, welk bedrag vervolgens door naam 11 is overgemaakt naar Bouwbedrijf Pos.

Op 17 maart 2010 is IJk Totaal Onderhoud BV door de rechtbank te Almelo failliet verklaard en is mr. P. Lettinga als curator benoemd. De volledige administratie van IJk Totaal Onderhoud BV is bij het faillissementsonderzoek niet te voorschijn gebracht en aan de curator overhandigd. Hierdoor is en blijft het voor de curator onduidelijk hoe het faillissement is ontstaan.

Oordeel van de rechtbank

Met betrekking tot de overboekingen van voornoemde bedragen leidt de rechtbank uit het dossier af dat tegenover deze overboekingen geen betalingsverplichting van de BV bestond. Deze overboekingen vanuit IJk Totaal Onderhoud BV dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook als onttrekkingen in het zicht van het faillissement te worden aangemerkt. Door zo kort voor de datum van het faillissement onverplicht betalingen te doen, heeft de BV bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers benadeeld worden.

Met betrekking tot het niet tevoorschijn brengen van de administratie door IJk Totaal Onderhoud BV is de rechtbank van oordeel dat dit moet worden bezien in het licht van de wettelijke verplichting van iedere ondernemer om de administratie van zijn onderneming te bewaren en zo nodig te voorschijn te brengen. Zonder deugdelijke administratie kan de curator zich immers geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement. Door niet aan deze verplichting te voldoen, heeft IJk Totaal Onderhoud BV bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schuldeisers zouden worden benadeeld.

Feitelijk leiding geven / opdracht geven door verdachte

De vraag is evenwel of verdachte aan de gedragingen van IJK Totaal Onderhoud BV feitelijk leiding heeft gegeven of dat hij opdracht heeft gegeven tot die gedragingen.

De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Naar vaste jurisprudentie is van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging sprake indien:

  1. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en
  2. hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.

Hieruit volgt dat niet alleen statutaire bestuurders van een rechtspersoon feitelijk leiding kunnen geven aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit, maar ook organisatorisch ondergeschikte personen en dat dat leiding geven ook kan bestaan uit een nalaten.

Voornoemd nalaten is alleen strafbaar indien de verdachte bevoegd was maatregelen te nemen en hij ook redelijkerwijs daartoe gehouden was. Deze bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht en het tevens tot de taak van de verdachte behoorde in te grijpen.

Uit het dossier volgt dat verdachte heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de aandelenoverdracht van IJk Totaal Onderhoud BV door naam 14. aan naam 11. Voorafgaand aan de aandelenoverdracht was verdachte bestuurder noch feitelijk leidinggever van IJk Totaal Onderhoud BV. Na de aandelenoverdracht op 28 december 2009 was verdachte evenmin bestuurder van de BV. Nu op basis van het dossier ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de bedrijfsvoering van de BV danwel op andere wijze binnen de BV zeggenschap had, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake was van feitelijk leiding / opdracht geven door verdachte, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.

De hiervoor genoemde bedragen zijn, behoudens het bedrag van €5.502, naar het oordeel van de rechtbank ten goede gekomen aan verdachte.

Na de aandelenoverdracht zijn de bedrijfsactiviteiten van IJk Totaal Onderhoud BV gestaakt en zijn gelden van de bankrekening van IJk Totaal Onderhoud BV geboekt naar de rekening van verdachte (Huzbo BV) en naar Bouwbedrijf Pos, ook een onderneming van verdachte. Ook via de rekening van naam 11 is een bedrag geboekt naar de rekening van Bouwbedrijf Pos. naam 11 heeft in dit verband verklaard dat hem was verteld dat er geen geld op de rekening mocht blijven staan en dat wat er binnen zou komen en zo snel mogelijk vanaf moest, het gemakkelijkst via naam 11’s rekening. naam 11 was katvanger. Post heeft hij nooit gezien en dat moest hij maar doorsturen naar verdachte. Ook moest naam 11 rechtstreeks geld overmaken van de rekening van IJk Totaal Onderhoud BV naar een bedrijf van verdachte, te weten Bouwbedrijf Pos, en naar een andere onderneming van verdachte, volgens hem genoemd “Hubo”. De rechtbank begrijpt dat hiermee Huzbo BV wordt bedoeld.

Door de verdediging is gesteld dat aan de betaling van €10.115 aan Huzbo BV de bemiddelingsovereenkomst terzake de aandelenoverdracht ten grondslag heeft gelegen. Dit verweer treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Deze overeenkomst is immers niet tussen IJk Totaal Onderhoud BV en Huzbo BV, maar tussen naam 15. en Huzbo BV tot stand gekomen. Betaling van de factuur had derhalve door naam 15. in privé moeten plaatsvinden. Nu dit bedrag aan bemiddelingskosten via de BV aan verdachte is betaald, dient deze betaling te worden gekwalificeerd als een onttrekking in het zicht van het faillissement.

De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat de genoemde bedragen ten goede zijn gekomen aan verdachte en dat verdachte deze bedragen tezamen en in vereniging met IJk Totaal Onderhoud BV heeft onttrokken aan de boedel. Door opdracht te geven dat het geld zo snel mogelijk van de rekening van IJk Totaal Onderhoud BV te halen en via de privérekening van naam 11 op rekeningen van eigen ondernemingen te laten boeken, heeft verdachte met IJk Totaal Onderhoud BV gelden onttrokken aan de boedel van IJk Totaal Onderhoud BV en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld.

De rechtbank acht het onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen.

Feit 4

Verdachte wordt onder feit 4 primair verweten dat hij feitelijk leiding / opdracht heeft gegeven aan bedrijf BV terzake van het onttrekken van vier geldbedragen van €5.000 en een totaalbedrag van €22.160 aan de boedel van bedrijf BV en het niet overleggen van de administratie van de BV aan de curator.

Onder feit 4 subsidiair wordt hem verweten dat hij feitelijk leiding / opdracht heeft gegeven aan Lamat BV en/of Wiebo Vastgoed BV terzake van het in het zicht van het faillissement van bedrijf BV onttrekken van geldbedragen aan de boedel van die BV.

Meer subsidiair wordt hem verweten dat hij in het vooruitzicht van het faillissement van bedrijf BV viermaal een bedrag van €5.000 aan de boedel van die BV heeft onttrokken.

Feitelijke gang van zaken

Op 28 november 2007 is bedrijf BV opgericht. Vanaf die datum tot 14 augustus 2009 zijn naam 17 en naam 18 beiden directeur van de vennootschap. Op 14 augustus 2009 verkopen naam 17 en naam 18 de aandelen van de vennootschap aan naam 19, die enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf BV wordt. De overdracht van de aandelen vindt plaats via Huzbo BV, een onderneming van verdachte.

Huzbo BV is gedurende de periode van 15 december 2005 tot 22 januari 2010 is de handelsnaam van Lamat BV. Op 16 augustus 2009 wordt medeverdachte 4 bedrijfsleider met beperkte volmacht van bedrijf BV.

Op het moment van de aandelenoverdracht heeft de BV een kredietruimte van €125.000 op een ING-bankrekening met nummer bankrekening 2. Kort na de aandelenoverdracht wordt het krediet volledig opgebruikt. Zo wordt van de kredietrekening op 16 september 2009 in vier porties van €5.000 een bedrag van €20.000 overgeboekt naar naam 20 Accountants & Adviseurs. naam 20 is de accountant van zowel verdachte als medeverdachte 4. Van het bedrag van €20.000 worden een aantal facturen van Huzbo BV voldaan en het restant ad €14.498,05 wordt door naam 20 door geboekt naar een bankrekening van Wiebo Vastgoed Holding BV, een onderneming van verdachte.

Verder is op de rekeningafschriften van de ING-bankrekening met nummer bankrekening 2 te zien dat er in de periode van 14 augustus 2009 tot en met datum faillissement, 30 maart 2010, diverse geldopnames zijn geweest. Dit betreft een totaalbedrag van ongeveer €22.160. Op de rekeningafschriften is te zien dat er meerdere geldopnames hebben plaatsgevonden in Hoogeveen. Hier is de winkel van medeverdachte 4 en/of diens echtgenote naam 21, genaamd ‘winkel’ gevestigd geweest.

Op 30 maart 2010 is bedrijf BV failliet verklaard. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2010 is mr. D.J.G. Lange benoemd tot curator. De curator heeft op 22 februari 2011 aangifte van faillissementsfraude gedaan tegen de BV. De curator schrijft onder meer dat er geen administratie is aangetroffen en dat hij ondanks verzoeken daartoe geen administratie van medeverdachte 4 en naam 19 heeft ontvangen, waardoor hij op geen enkele manier heeft kunnen controleren wat in de periode voor het faillissement heeft plaatsgevonden.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is met betrekking tot de geldbedragen van oordeel dat de door bedrijf BV kort na de aandelenoverdracht gedane boekingen onttrekkingen in het zicht van het faillissement zijn geweest, nu niet is gebleken dat bedrijf BV tot deze betalingen verplicht was.

Naam 20 heeft de ontvangen betalingen van in totaal €20.000 verrekend met een viertal facturen voor Huzbo BV, wegens voor Huzbo BV verrichte werkzaamheden. De rechtbank leidt uit het dossier echter af dat tegenover de vier overboekingen van €5.000 naar naam 20 geen tegenprestaties van naam 20 jegens bedrijf BV stonden. Twee van de facturen van naam 20 aan Huzbo BV dateren zelfs van na de datum van overboeking van de vier bedragen van €5.000.

Ook ten aanzien van de geldopnames van ongeveer €22.160 is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van enige zakelijke, met bedrijf BV samenhangende grond.

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 3 is opgemerkt over de administratieplicht van ondernemingen, acht de rechtbank bewezen dat bedrijf BV door het niet aan de curator overleggen van de administratie bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld.

Feitelijk leiding geven / opdracht geven door verdachte

Ook hier is de vraag evenwel of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging of dat hij daartoe opdracht heeft gegeven. De rechtbank verwijst hier in de eerste plaats weer naar hetgeen met betrekking tot feit 3 is opgemerkt over het juridisch kader van feitelijk leiding/opdracht geven.

Uit het dossier blijkt dat verdachte noch voorafgaand noch na de aandelenoverdracht van bedrijf BV bestuurder was van die BV. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte feitelijk leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan die BV.

Wat betreft de ondernemingen Lamat BV en Wiebo Vastgoed Holding BV is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen bestuurder (meer) was van deze ondernemingen en dat uit het dossier onvoldoende blijkt van betrokkenheid van verdachte bij door de vennootschappen begane strafbare gedragingen in de ten laste gelegde periode.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zowel het onder feit 4 primair als subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard.

Met betrekking tot het onder feit 4 meer subsidiair ten laste gelegde blijkt uit het dossier dat bedrijf BV – zonder zakelijke grond – in totaal €20.000 heeft overgemaakt naar naam 20 Accountants & Adviseurs. Van dit bedrag is een viertal facturen van naam 20 gericht aan Huzbo BV voldaan en het resterende bedrag van €14.498,05 is op verzoek van verdachte en medeverdachte 4 overgemaakt naar een rekening van Wiebo Vastgoed Holding BV.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte tezamen en in vereniging met bedrijf BV een bedrag van €20.000 aan de boedel van die BV onttrokken en daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor de schuldeisers zouden worden benadeeld.

Verweer van de verdediging

De raadsman heeft gesteld dat het faillissement van bedrijf BV ten tijde van de overboeking van de €20.000 niet in het vooruitzicht lag. De rechtbank is overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte als bemiddelaar bij de verkoop van bedrijf BV aan medeverdachte 4 inzicht heeft gehad in de slechte financiële positie van die BV. Verdachte heeft vervolgens meegewerkt aan het leegtrekken van de kredietruimte van de BV, zonder dat daar bedrijfsinkomsten tegenover stonden.

De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden sprake is van onttrekken van gelden aan bedrijf BV in het zicht van het faillissement van de BV.

Het verweer wordt verworpen.

Feit 5

Onder feit 5 is aan verdachte primair ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met notaris medeverdachte 2 een akte van levering van aandelen van Wiebo Vastgoed Holding BV valselijk heeft opgemaakt, door te vermelden dat de koopsom van de aandelen €20.000 bedroeg terwijl die koopsom in werkelijkheid €3.000 heeft bedragen. Onder feit 5 subsidiair is verdachte ten laste gelegd dat hij in genoemde akte een valse opgave heeft gedaan.

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 4 is weergegeven overweegt de rechtbank het volgende.

Verdachte heeft, via zijn gevolmachtigde naam 22, in een akte van levering van aandelen van de vennootschap Wiebo Vastgoed BV, waarbij Wiebo Vastgoed Holding BV verkoper was (rechtsgeldig vertegenwoordigd door verdachte) en medeverdachte 4 koper was, doen opnemen dat de koopsom van de aandelen €20.000 bedroeg.

In die akte van levering is vermeld dat de koper heeft verklaard gemelde koopsom te hebben voldaan door betaling aan naam 20 Accountants. medeverdachte 4 heeft verklaard dat via de ING-kredietrekening met nummer bankrekening 2 van bedrijf BV – van welke BV medeverdachte 4 ten tijde van het ten laste gelegde bedrijfsleider met volledige volmacht was – aan naam 20 Accountants vier keer €5.000 is betaald.

De rechtbank heeft uit de volgende bewijsmiddelen echter de overtuiging bekomen dat in werkelijkheid de koopsom €3.000 bedroeg.

De koper van de aandelen van Wiebo Vastgoed BV, medeverdachte 4, heeft verklaard dat hij €3.000 heeft betaald voor de aandelen van die (lege) BV. De rechtbank leidt uit het dossier af dat een dergelijk bedrag gangbaar is voor een lege BV.

Op een afrekening van naam 9 Notarissen van 7 september 2009, gericht aan medeverdachte 4 betreffende de aankoop van aandelen Wiebo Vastgoed BV staat een koopsom vermeld van €3.000 alsmede een aantekening met pen “betaald contant 10-09-09”. Deze afrekening is verwerkt in de administratie van de onderneming van de echtgenote van medeverdachte 4, genaamd winkel.

Bovendien is een kopie van het paspoort van medeverdachte 4 aangetroffen met daarop met de pen geschreven “€3.000“ en heeft medeverdachte 4 verklaard dat hij zijn handschrift op de eerder genoemde afrekening met de tekst “betaald contant 10-09-’09” herkent.

Door in plaats van €3.000 een bedrag van €20.000 als koopsom in de akte te doen opnemen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens een valse opgave in een authentieke akte gedaan, met het oogmerk om die akte te (doen) gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid. Een notariële akte dient immers bij uitstek tot bewijs van de daarin vermelde afspraken. Met het doen vermelden in de akte van de hoogte van de koopsom van €20.000 worden verdachte (en medeverdachte 4) dan ook geacht de waarheid van die koopsom door middel van de akte te hebben willen doen blijken, zoals bedoeld in artikel 227, eerste lid, Sr.

De rechtbank leidt uit het dossier af dat de koopsom van €20.000 in de authentieke akte is gebruikt om de betaling van vier keer €5.000 van bedrijf BV aan naam 20 Accountants te verantwoorden. Tevens is de koopsom van deze akte gebruikt om de betaling van het restantbedrag van €14.498,05 door naam 20 Accountants aan Wiebo Vastgoed Holding BV te rechtvaardigen.

Op basis van het dossier acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en notaris medeverdachte 2 bij het valselijk opmaken van de akte van levering van aandelen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 5 primair ten laste gelegde.

De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte een valse opgave heeft gedaan in een akte van levering van aandelen, zoals onder feit 5 subsidiair is ten laste gelegd.

Feit 6

Onder feit 6 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding / opdracht heeft gegeven aan Pica BV terzake van het niet voldoen aan de op Pica BV rustende verplichting om de administratie aan de curator over te leggen.

Feitelijke gang van zaken

Pica BV heeft zich in de loop van het jaar 2009 gevestigd op het adres 8 te Weerselo. Op dit adres zijn meerdere aan verdachte gelieerde bedrijven gevestigd waaronder Lamat BV, een onderneming met als handelsnaam Huzbo BV.

Op 20 januari 2009 zijn de aandelen van Pica BV in handen gekomen van Lamat BV.

Verdachte is vanaf die datum tot 11 maart 2009 indirect bestuurder van Pica BV geweest. Op 11 maart 2009 is medeverdachte 4 bestuurder van Pica BV geworden.

Vanaf 22 september 2009 tot aan de datum van het faillissement van Pica BV op 15 december 2009 is verdachte wederom – via de Stichting BV Service – indirect bestuurder van Pica BV geweest.

Vanaf 22 september 2009 tot 8 februari 2010 is Wiebo Werkholding BV (handelsnaam Huzbo Bemiddeling) enig aandeelhouder en bestuurder van de Stichting BV Service. Verdachte is vanaf 17 april 2009 voorzitter, secretaris en penningmeester van Stichting Administratiekantoor (STAK) Wiebo, welke stichting enig aandeelhouder en bestuurder van Wiebo Werkholding BV is.

Vanaf de overname van de aandelen van Pica BV door Lamat BV in januari 2009 is er sprake van dat de aandelen over zullen gaan in handen van naam 23, die volgens zijn eigen verklaring de financiële gang van zaken binnen Pica BV begeleidt.

Deze aandelenovername is volgens de gegevens in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel echter nooit een feit geworden en daarmee is verdachte tot en met het faillissement van Pica BV indirect enig aandeelhouder van deze BV gebleven.

Op 15 december 2009 is Pica BV failliet verklaard en is mr. A.M. Jongerman tot curator van de failliete vennootschap benoemd.

Op 17 april 2012 heeft de curator aangifte gedaan. Uit de aangifte volgt dat zij geen administratie van Pica BV heeft aangetroffen en dat haar mondelinge en schriftelijke verzoeken aan de drie volgens haar bij het besturen en beheren van Pica BV betrokken personen, te weten verdachte, medeverdachte 4 en naam 23, niet tot gevolg hebben gehad dat zij de beschikking kreeg over de administratie. Een verhoor van deze drie personen door de rechter-commissaris in het faillissement van Pica BV heeft dat evenmin tot gevolg gehad.

Oordeel van de rechtbank

Het ten laste gelegde moet worden bezien in het licht van de omstandigheid dat iedere ondernemer wettelijk verplicht is de administratie van zijn onderneming zeven jaren te bewaren en zo nodig te voorschijn te brengen. Het gaat dan in ieder geval om basisgegevens als:

  • het grootboek;
  • de debiteuren- en crediteurenadministratie;
  • de voorraadadministratie;
  • de in- en verkoopadministratie en
  • de loonadministratie (bij personeel).

Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.

Deze verplichting vloeit voort uit de artikelen 105 en 106 van de Faillissementswet (Fw) in combinatie met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit deze jurisprudentie volgt dat ook indien de curator tijdens zijn eerste contacten met (bestuurders en commissarissen van) de failliet niet expliciet zou hebben gevraagd naar de aanwezige administratie en daarbij behorende bewijsstukken de failliet uit eigen beweging de bestaande verplicht en onverplicht gehouden administratie aan de curator dient af te dragen.

De rechtbank is van oordeel dat Pica BV niet voldaan heeft aan de wettelijke plicht tot het tevoorschijn brengen en overdragen van de administratie van Pica BV aan curator.

De curator heeft daardoor geen volledige inzage kunnen krijgen in de toestand van de boedel waardoor de schuldeisers zijn benadeeld.

Feitelijk leiding / opdracht geven door verdachte

Ten aanzien van de vraag of verdachte, al dan niet samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging van Pica BV verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar het juridisch kader dat onder 5.2.3 met betrekking tot feit 3 is weergegeven.

De rechtbank stelt vast dat verdachte op het moment van faillietverklaring van Pica BV op 15 december 2009, via de Stichting BV Service, indirect bestuurder van Pica BV was. Verdachte was uit dien hoofde verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke administratie en gehouden deze aan curator Jongerman af te geven. Indien en voor zover de administratie niet in het bezit van verdachte was is de rechtbank van oordeel dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen te nemen teneinde ervoor te zorgen dat de administratie aan de curator zou worden overhandigd. Anders dan de verdediging heeft gesteld is niet gebleken dat binnen Pica BV sprake was van een taakverdeling binnen de directie waardoor een ander dan verdachte aangewezen was om die maatregelen te nemen.

Verdachte heeft het nemen van maatregelen achterwege gelaten en dient daarom in dit verband als feitelijk leidinggever van Pica BV te worden aangemerkt.

Het onder feit 6 aan verdachte ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Feit 7

Onder feit 7 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een factuur van House of Capital NV aan TNB Services BV valselijk heeft opgemaakt.

Feit 7 subsidiair behelst het verwijt dat verdachte feitelijk leiding/opdracht heeft gegeven aan House of Capital NV terzake van het gebruik maken van die vervalste factuur.

Verweer van de verdediging

Verdachte heeft betwist dat de factuur van 1 november 2011 van House of Capital NV, gericht aan TNB Service BV, ten bedrage van €112.500 vals is en heeft ter terechtzitting een schriftelijke verklaring overgelegd van een persoon genaamd naam 24. Deze geeft in die verklaring aan dat hij de factuur heeft ontvangen en een deel van het factuurbedrag heeft voldaan. Daarnaast deelt hij in die verklaring mee dat de factuur betrekking heeft op de levering van aandelen van TNB Service BV en Stichting Administratiekantoor TNB. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat de aandelen van TNB Service BV zijn geleverd door naam 24 als bestuurder in te schrijven van de Stichting Administratiekantoor TNB. Het was, zo heeft verdachte verklaard, de stichting die de aandelen van de vennootschap in bezit had en de aandelenoverdracht kon door bestuurswisseling in de stichting gerealiseerd worden zonder dat er een notaris nodig was. Volgens verdachte heeft die bestuurswisseling ook daadwerkelijk plaatsgevonden en hij heeft in dat verband verwezen naar een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Dit uittreksel is in het dossier opgenomen onder bijlage D-643. In dit uittreksel is opgenomen dat naam 24 op 25 november 2011 is ingeschreven als voorzitter/secretaris/penningmeester van de Stichting Administratiekantoor TNB, alleen/zelfstandig bevoegd.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat de kern van het verwijt aan verdachte, zowel primair als subsidiair, hierop neerkomt dat de factuur melding maakt van een aandelentransactie die niet zou hebben plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD wordt deze valsheid gebaseerd op het feit dat onderzoek heeft uitgewezen dat geen aandelentransactie via een notaris heeft plaatsgevonden en dat het handelsregister van de Kamer van Koophandel evenmin melding maakt van een wisseling in aandeelhouderschap die betrekking zou kunnen hebben op de in de factuur beschreven transactie. Nu deze constateringen de gang van zaken, zoals door verdachte ter terechtzitting uiteengezet, onverlet laten en er ook geen bewijsmiddelen uit het dossier naar voren komen waaruit blijkt dat de verklaring van verdachte onjuist is, kan de valsheid van de factuur niet worden vastgesteld en moet verdachte, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs op dit essentiële onderdeel, van het onder feit 7 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Feit 9

Onder feit 9 is aan verdachte ten laste gelegde dat hij tezamen en in vereniging met medeverdachte 5 een valse opgave heeft gedaan in een akte van levering van registergoed.

Oordeel van de rechtbank

Volgens de notariële akte van levering van registergoed, waarbij verdachte de verkoper was en zijn toenmalige echtgenote medeverdachte 5 de koper, is de koopprijs tot stand gekomen op basis van een door de heer naam 2, makelaar en taxateur, opgesteld taxatierapport.

Hoewel dit taxatierapport ten grondslag heeft gelegen aan de koopprijs zoals vermeld in de akte van levering van de percelen die in de tenlastelegging genoemd worden, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de notariële akte zélf enige valsheid met betrekking tot al dan niet aangetroffen grondvervuiling bevat. Dat sprake zou zijn van vastgestelde vervuiling in de geleverde percelen, is immers niet terug te vinden in de notariële akte.

Evenmin volgt uit het dossier dat verdachte, al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte 5, door middel van enige valse opgave in de notariële akte heeft willen doen blijken van een (schijn)constructie als ware die constructie in overeenstemming met de waarheid.

Ten slotte overweegt de rechtbank dat ook met betrekking tot de in de notariële akte vermelde koopprijs op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met medeverdachte 5, enige valse opgave daaromtrent heeft gedaan. Of een koopprijs al dan niet marktconform is, althans niet overeenkomt met de werkelijke waarde, is voor de geldigheid van de akte waarin die prijs wordt vermeld in beginsel niet van belang.

Voor zover de tenlastelegging het verwijt behelst dat verdachte valselijk niet heeft doen vermelden dat in de koopprijs tevens een (onbenoemde) schenking was opgenomen, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank – wat er ook zij van de juistheid van de kwalificatie van de transactie – onvoldoende bewijs dat verdachte opzettelijk in strijd met de werkelijkheid de titel ‘koop’ in de notariële akte heeft opgegeven, waar wellicht ook een schenking had moeten worden vermeld.

De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.

Feit 10

Onder feit 10 is primair aan verdachte ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met onder meer naam 2 een taxatierapport van makelaardij valselijk heeft opgemaakt. Subsidiair is verdachte ten laste gelegd dat hij het valselijk opmaken van dat taxatierapport door naam 2 heeft uitgelokt dan wel dat hij daaraan medeplichtig is.

Feitelijke gang van zaken

Op 30 augustus 2010 heeft verdachte aan zijn toenmalige echtgenote en thans medeverdachte 5 een viertal registergoederen geleverd, zoals omschreven in de tenlastelegging.

De koopprijs voor het geleverde bedroeg volgens de akte van levering €233.900. In de akte van levering is tevens opgenomen dat de waarde van de overgedragen onroerende zaken is gebaseerd op een door naam 2 opgesteld taxatierapport van juli 2010.

naam 2 heeft verklaard dat hij het betreffende onroerend goed heeft getaxeerd met inachtneming van vervuiling van gronden aan de adres 1 en adres 5 te plaats 2 en daarmee samenhangende saneringskosten. naam 2 heeft deze vervuiling aangenomen op basis van een door Aannemersbedrijf naam 5 BV uitgebrachte offerte met een “indicatie van kosten grondsanering” uit 2007, welke offerte door verdachte aan naam 2 was aangeleverd met daarbij de opdracht van verdachte aan naam 2 om zo laag mogelijk te taxeren. Zonder nader onderzoek in te stellen met betrekking tot de eventuele vervuiling en saneringskosten, heeft naam 2 de waarde van de betreffende percelen daarop bepaald op €371.000. Wanneer de saneringskosten buiten beschouwing zouden zijn gelaten, zou de waarde zijn bepaald op €573.000.

De heer naam 5 van naam 5 BV heeft verklaard dat verdachte hem in 2007 heeft benaderd met het verzoek om een prijsopgaaf tot bodemsanering van de percelen aan de adres 1 en adres 5 te plaats 2 en de achter die percelen gelegen cultuurgrond. Verdachte heeft daarbij een Uittreksel Kadastrale Kaart aangeleverd waarop handgeschreven was aangegeven waar welke vervuiling aanwezig zou zijn. Volgens naam 5 wordt normaliter een bodemonderzoek gedaan door een gespecialiseerd bedrijf. Dat bedrijf stelt op basis van zijn bevindingen een saneringsplan op, op basis waarvan naam 5 vervolgens een offerte uitbrengt en (na gunning) de sanering uitvoert. In dit geval heeft naam 5 geen saneringsplan ontvangen en heeft hij op basis van de door verdachte aangeleverde gegevens een offerte uitgebracht. Omdat het saneringsplan ontbrak, heeft naam 5 op de offerte aangegeven dat het een “indicatie van kosten grondsanering” betrof. Of de grond ook daadwerkelijk vervuild is (geweest) en zo ja, in welke mate weet naam 5 niet. Wel weet hij dat naam 5 BV in ieder geval geen bodemsanering aan de adres 1 en adres 5 te plaats 2 heeft uitgevoerd.

Verweer van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat niet vaststaat dat géén sprake was van vervuilde grond en dat derhalve niet kan worden bewezen dat verdachte het taxatierapport van juli 2010 valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer echter dat evenmin is komen vast te staan dat ten tijde van het opmaken van het betreffende taxatierapport sprake is geweest van vervuilde grond in de mate waarvan in het taxatierapport wordt uitgegaan. Uit het dossier en ter terechtzitting is immers gebleken dat voor de informatie inzake de aanwezigheid van grondvervuiling niet een objectieve en deskundige onderbouwing voorhanden was.

De rechtbank concludeert dat met het niettemin in het taxatierapport (doen) opnemen van de grondvervuiling als vastgesteld gegeven en uitgangspunt voor de waardebepaling, sprake is geweest van een valsheid in het taxatierapport ter zake van de vaststelling van (de omvang van) de grondvervuiling in de betreffende percelen.

Oordeel van de rechtbank met betrekking tot het primair ten laste gelegde

De rechtbank overweegt dat verificatie van een substantiële factor in een taxatie tot de taak en daarmee verantwoordelijkheid van een taxateur moet worden gerekend ingeval hij die factor tot uitgangspunt neemt in zijn waardebepaling. Door deze verificatie achterwege te laten en de grondvervuiling als vaststaand gegeven op te nemen in zijn taxatierapport, wetende dat een objectieve vaststelling niet heeft plaatsgevonden en er slechts een indicatie van de kosten van grondsanering voorhanden was, heeft makelaar naam 2 naar het oordeel van de rechtbank zijn rapport valselijk opgemaakt.

Op basis van het dossier acht de rechtbank echter niet bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en naam 2 zoals primair is ten laste gelegd. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde

Verdachte heeft naam 2 opgedragen een zo laag mogelijke waarde te bepalen met inachtneming van door verdachte hierboven omschreven aangeleverde informatie inzake grondvervuiling.

Door geen dan wel onvoldoende objectieve, door een deskundige gefundeerde informatie met betrekking tot vermeende grondvervuiling aan makelaar naam 2 te verschaffen met daarbij een opdracht tot – zo laag mogelijke – taxatie, heeft verdachte makelaar naam 2 naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk door middel van inlichtingen uitgelokt tot het valselijk opnemen in het taxatierapport dat de aanwezigheid van grondvervuiling zou zijn vastgesteld.

De rechtbank acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1 primair: feitelijk leiding geven aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon;
  • Feit 2 primair: medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon;
  • Feit 3 subsidiair en feit 4 meer subsidiair: medeplegen van in het vooruitzicht van het faillissement, terwijl faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers enig goed aan de boedel onttrekken;
  • Feit 5 subsidiair: in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid die akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
  • Feit 6: feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon;
  • Feit 8 subsidiair: medeplegen van het in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid die akte moet doen blijken met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
  • Feit 10 subsidiair: uitlokking van valsheid in geschrift.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^