Uitstelbericht kamervragen over de gevolgen van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de waardering van getuigenbewijs

Beantwoording van de schriftelijke vragen van Van der Steur (VVD) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de gevolgen van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de waardering van getuigenbewijs (ingezonden op 17 juli 2012) zal niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen plaatsvinden, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen.
Print Friendly and PDF ^

EHRM 19 juli 2012, nr. 26171/07, Hümmer vs. Duitsland: Eerdere verklaring van een getuige, die niet op zitting nader wil verklaren, mag niet zonder verdere waarborgen als bewijs gebruikt worden

De veroordeling van de klager is met name gebaseerd op verklaringen van zijn familieleden in het vooronderzoek. Zij weigeren ter zitting een nadere verklaring af te leggen. Vervolgens is de onderzoeksrechter, die de familieleden eerder had gehoord (zonder aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman), als getuige ter zitting gehoord over de bij hem afgelegde verklaringen door de familieleden. Via deze weg zijn de verklaringen alsnog gebruikt.Klager is niet in de gelegenheid geweest de getuigen zelf te horen en de betrouwbaarheid te toetsen en er heeft ook geen compensatie plaatsgevonden. Schending van art. 6 EVRM.

Print Friendly and PDF ^

EHRM: art. 3 en 5 EVRM, voorlopige hechtenis, gronden voorlopige hechtenis, motivering, alternatieven, borg

EHRM 26 juni 2012, nr. 33376/07, Piruzyan/Armenië
Voor het Hof in Straatsburg klaagt Piruzyan onder andere over een schending van artikel 5 EVRM bij de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis.

Het Hof herhaalt bij de beoordeling van de klacht een aantal algemene overwegingen over de voorlopige hechtenis. Daarbij wijst het Hof op het uitgangspunt dat een verdachte tijdens het opsporingsonderzoek altijd in vrijheid moet worden gesteld, tenzij sprake is van ‘relevant and sufficient’ redenen om de voorlopige hechtenis te laten voortduren.

Het Hof wijst er voorts op dat ten tijde van het geven van een bevel tot voorlopige hechtenis een redelijk vermoeden van schuld een conditio sine qua non is, maar bij het voortduren van de tijd is dit redelijk vermoeden van schuld op zichzelf niet meer voldoende. Bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dient de bevoegde rechterlijke instantie andere gronden te betrekken voor de rechtvaardiging van de vrijheidsbeneming. In de rechtspraak van het Hof zijn vier aanvaardbare gronden ontwikkeld, te weten vluchtgevaar, collusiegevaar, recidivegevaar en gevaar voor de openbare orde.

Het vluchtgevaar dient te worden beoordeeld aan de hand van een aantal relevante factoren gerelateerd aan de persoon van verdachte die ofwel het vluchtgevaar bevestigen, ofwel aantonen dat het vluchtgevaar zo gering is dat voorlopige hechtenis niet gerechtvaardigd is. Dergelijke factoren zijn bijvoorbeeld ethiek, huisvesting, beroep, bezittingen, familiebanden en andere banden die hij heeft met het land waarin hij vervolgd wordt. De zwaarte van de toekomstige straf en het bewijs kunnen bij de beoordeling van belang zijn, maar kunnen op zichzelf en als zodanig niet doorslaggevend zijn.

Tot slot kan het gevaar voor collusie door verdachte niet in abstracto worden aangenomen. Het moet worden ondersteund door feiten. Bij de beoordeling van de klacht van Piruzyan overweegt het Hof dat het feit dat het onderzoek nog niet is afgerond en de noodzaak tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen geen aanvaardbare redenen zijn om voorlopige hechtenis te bevelen. Hetzelfde geldt voor de algemene verwijzing naar de ernst van de ten laste gelegde feiten.

Mede gelet op het gebrek aan motivering bij het opsommen van de gronden voor voorlopige hechtenis, komt het Hof tot het oordeel dat het recht van Pirzyan zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 EVRM is geschonden. Voorts herhaalt het Hof dat bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis van de autoriteiten verwacht wordt dat ze alternatieve maatregelen voor voorlopige hechtenis in overweging nemen.

Tot slot merkt het Hof op dat de betrokkene die een rechtsmiddel instelt tegen de voorlopige hechtenis niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard met als enig argument dat de zaak zich niet langer in de vooronderzoeksfase bevond (zie ook EHRM 7 juni 2011 (S.T.S./Nederland)).
Print Friendly and PDF ^

EHRM: Eerdere verklaring van een getuige, die als medeverdachte een beroep doet op zijn zwijgrecht, mag niet zonder verdere waarborgen als bewijs gebruikt worden.

EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06, Vidgen vs. Nederland


Het betreft de veroordeling van een man in 2004 die ervan werd verdacht drugs (XTC) te smokkelen in auto-onderdelen van Nederland naar Australië. Verdachte ontkende niet dat hij auto-onderdelen liet verschepen, wel dat hij wist dat daar drugs in zaten. Hij werd veroordeeld op grond van de belastende verklaring van medeverdachte M. afgelegd in voorlopige hechtenis. M. beriep zich later als getuige in de strafprocedure tegen Vidgen op zijn eigen zwijgrecht en weigerde vragen over de rol van Vidgen te beantwoorden. Vidgen kreeg dus niet de kans de verklaringen van M. te controleren. Ander bewijs ontbrak. Het Amsterdamse hof veroordeelde Vidgen, de Hoge Raad bevestigde dit arrest.

Het EHRM oordeelt nu dat in strijd met art. 6 EVRM is gehandeld:

"The Court thus concludes that M.s statements to the German police officer were the “sole” evidence of the applicants criminal intent and thus “decisive” for the applicants conviction. The present case is therefore to be likened to Lucà and to Taherys case in Al-Khawaja and Tahery. The earlier admissibility decision in the case of Peltonen, prayed in aid by the Government, does not alter this finding. It is important to note that in the latter case, the domestic court relied on corroborating evidence in the form of statements of other witnesses, telephone traffic records and the presence of a sum of money in cash that could only be accounted for as the proceeds of crime.

Although it must be accepted that, as the Government state, reasonable attempts were made to allow the applicant to obtain answers from M., his persistence to remain silent made such questioning futile. The handicaps under which the defence laboured were therefore not offset by effective counterbalancing procedural measures.

The foregoing leads the Court to conclude that there has been a violation of Article 6 §§ 1 and 3 (d) of the Convention."

De uitspraak ligt in het verlengde van eerdere uitspraken van het Hof waarin is bepaald dat een veroordeling niet in beslissende mate mag berusten op de verklaring van een getuige die niet door de verdediging kan worden gehoord (Lucà; Al-Khawaja and Tahery).


NJCM: Uitspraak EHRM in de zaak Vidgen t. Nederland – schending van art. 6 EVRM 

Print Friendly and PDF ^

Kritiek op Silvis als Nederlandse rechter EHRM

Eerder meldde de redactie al dat Silvis door de Raad van Europa is gekozen om Meyers te vervangen als rechter bij het EHRM in Straatsburg.

Deze keuze heeft inmiddels een golf van kritiek teweeg gebracht. Reden hiervan is dat Silvis in 2001 deel uitmaakte van de Strafkamer die Cees B. ten onrechte veroordeelde voor de Schiedammer Parkmoord. Deze zaak wordt gezien als één van de grootste gerechtelijke dwalingen in Nederland. Silvis zou door deze dwaling alle gezag als rechter hebben verloren, waardoor Nederland met de benoeming van Silvis als rechter bij het EHRM voor gek zou staan in Europa.

Kritiek op nieuwe Nederlandse rechter EHRM, recht.nl

Kritiek op nieuwe Nederlandse rechter mensenrechtenhof, nrc.nl

Kritiek op keuze Nederlandse rechter Europees hof, nieuws.nl

Print Friendly and PDF ^