WODC-rapport over de gevolgen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor de opsporingspraktijk

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de leerstoelgroep Strafrechtswetenschappen, in samenwerking met het Bonger Instituut voor Criminologie, van de Universiteit van Amsterdam onderzoek gedaan naar de gevolgen van de voorgenomen vereenvoudiging van de verdenkingscriteria, die deel zal uitmaken van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.

In een Contourennota zijn de voornaamste wijzigingsvoorstellen neergelegd. Daarin wordt voorgesteld om de criteria die thans gelden voor de toepassing van verschillende bevoegdheden te vereenvoudigen. De verscheidenheid aan verdenkingscriteria is in de loop der jaren steeds fijnmaziger geworden. Bovendien zou een deel van de huidige criteria voor de praktijk te weinig houvast bieden, als gevolg waarvan niet in alle gevallen duidelijk is ten aanzien van welke misdrijven de gewenste bevoegdheid kan worden uitgeoefend. Met name het verdenkingscriterium dat sprake moet zijn van ‘een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten’ zou heroverweging verdienen. 

De nieuwe verdenkingscriteria luiden als volgt: 

  • verdenking van een strafbaar feit;
  • verdenking van een misdrijf waarop gevangenisstraf van een jaar of meer is gesteld (eenjaarscriterium);
  • verdenking van een misdrijf waarop gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld (vierjaarscriterium);
  • verdenking van een misdrijf waarop gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (achtjaarscriterium). 

Met betrekking tot de meeste bevoegdheden waarvoor thans het criterium geldt van ‘verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten’ wordt overgestapt op het eenjaarscriterium. Met betrekking tot de toepassing van bevoegdheden waarvoor momenteel ‘verdenking van een misdrijf’ als criterium geldt, zal eveneens vanwege het streven naar vereenvoudiging worden overgestapt op het eenjaarscriterium. Dit betekent een verzwaring ten opzichte van het bestaand criterium. Ten aanzien van enkele ingrijpendere bevoegdheden bestaat het voornemen om in plaats van het huidige voorlopigehechteniscriterium een vierjaarscriterium te hanteren. Voor de toepassing van een enkele bevoegdheid wordt gekozen voor een achtjaarscriterium. Ook de criteria die gelden voor de toepassing van de vrijheidsbenemende dwangmiddelen (de inverzekeringstelling, de bewaring en de gevangenhouding) worden aangepast. Het bevel tot inverzekeringstelling kan onder de huidige wetgeving slechts worden gegeven in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bewaring en gevangenhouding zijn vormen van voorlopige hechtenis. 

Wat de inverzekeringstelling en de bewaring betreft worden in de Contourennota twee opties voorgesteld: het invoeren van een tweejaarscriterium (optie 1), of het invoeren van een eenjaarscriterium, waarbij de officier van justitie in geval van een verdenking van een misdrijf waarop minder dan twee jaar gevangenisstraf is gesteld, verplicht is te beoordelen of toepassing van inverzekeringstelling noodzakelijk en proportioneel is (optie 2). Voor toepassing van gevangenhouding wordt een vierjaarscriterium voorgesteld. Overwogen wordt wel om daarop een nauw omschreven uitzondering te maken in geval van verdenking van misdrijven als eenvoudige mishandeling, vernieling en bedreiging in situaties waarin sprake zou zijn van ‘huiselijk geweld’. 

Met dit onderzoek wordt beoogd de gevolgen in kaart te brengen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor toepassing van opsporingsbevoegdheden en vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Met ‘gevolgen’ worden de effecten van de wijzigingen voor de effectiviteit van de opsporing bedoeld. Die toekomstige effectiviteit is in het onderhavig onderzoek beoordeeld in kwantitatieve en in kwalitatieve zin.

Lees hier het volledige rapport:

Print Friendly and PDF ^