'Zware strafeisen in beleggingsfraude Weststaete'

Het Openbaar Ministerie heeft op maandag 5 oktober forse celstraffen geëist tegen zeven verdachten van beleggingsfraude bij de vijftien vastgoedfondsen van Weststaete, HVO, DIM en DPF. Tegen de hoofdverdachte, Hans J. uit Soest, eist het OM een onvoorwaardelijke celstraf van vier jaar. Tegen de zoon van de hoofdverdachte, Michael J., eist het OM een onvoorwaardelijke celstraf van 30 maanden. Tegen zijn moeder Johanna B., de partner van de hoofdverdachte, eist het OM een onvoorwaardelijke celstraf van 31 dagen, met aftrek van het voorarrest van 31 dagen, plus een werkstraf van 15 uur. De strafeisen tegen de vier andere verdachten variëren van een werkstraf van 240 uur tot een onvoorwaardelijke celstraf van twaalf maanden.Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^

Boilerroom: veroordeling wegens oplichting van beleggers in niet beursgenoteerde aandelen en gewoontewitwassen

Rechtbank Amsterdam 30 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:2063 Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, het medeplegen van gewoontewitwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift. Verdachte heeft samen met een ander, door gebruik te maken van verschillende slinkse verkoopmethoden, (vrijwel) waardeloze aandelen willen en wetens tegen een veel te hoge koers verkocht en daardoor die kopers opgelicht.

De oplichting in de ten laste gelegde periode heeft in totaal een geldbedrag van ongeveer zeven miljoen euro heeft opgeleverd. Verdachte heeft vervolgens samen met een ander de uit oplichting verkregen geldbedragen witgewassen. Hiermee heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan het versluieren van de herkomst van de geldbedragen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: Medeplegen van gewoontewitwassen.
  • Feit 2 primair: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
  • Feit 4 primair: Medeplegen van valsheid in geschrift.

Strafoplegging

Gevangenisstraf van 24 maanden.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

De rechtbank spreekt de ex-partner van één van de oprichters van Palm Invest BV vrij van (gewoonte)witwassen

Rechtbank Amsterdam 25 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1577

De besloten vennootschap Palm Invest ontstaat op 27 november 2006. Vestigingsadres is de adres 2 a/b te Hilversum. Bestuurder en enig aandeelhouder van Palm Invest is Palm Invest Holding BV. Van die vennootschap is Stichting Administratiekantoor Palm Invest de enig aandeelhouder en bestuurder. Bestuurder van deze stichting is tot 19 januari 2007 persoon 1. Vanaf die datum is dat persoon 2. Palm Invest is houder van een bankrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer bankrekening 1. Sinds 8 november 2006 is persoon 1 algemeen en onbeperkt bevoegd op deze rekening.

Palm Invest biedt beleggers de mogelijkheid om te investeren in vastgoed op de Palmeilanden in Dubai. Vanaf het eerste moment start Palm Invest een mediaoffensief om beleggers te werven. In dit kader is er onder meer op 26 november 2006 een item over Palm Invest bij het RTL programma 'Business Class'. In dit programma voert persoon 2 namens Palm Invest het woord over het beleggingsproduct dat Palm Invest in de markt heeft gebracht. persoon 2 verklaart in dit programma onder meer in antwoord op vragen van de presentator, zakelijk weergegeven:

  • dat Palm Invest in iedere emissie die zij uitgeeft een eigen kapitaal van 20% eigen vermogen plaatst;
  • dat de eigen aandeelhouders voor 20% eigen vermogen zorgen;
  • dat op het moment dat Palm Invest vastgoed aankoopt in Dubai alles kadastraal wordt ingeschreven;
  • dat Palm Invest daarnaast de eerste hypotheekakte aan een stichting geeft zodat de obligatiehouders, die ook bij de stichting worden ingeschreven, de rechten van de eerste hypotheken hebben;
  • en dat de markt in Dubai de afgelopen 4 jaar een rendement heeft gegeven van tussen de 15 en 20%.

Na de uitzending bij Business Class volgen commercials op RTL 7, advertenties in glossy bladen en reclameborden in de Amsterdam ArenA. Daarnaast heeft Palm Invest een eigen website en een brochure waarmee zij geïnteresseerde beleggers informatie verstrekt over het door haar aangeboden beleggingsproduct. In de brochure van Palm Invest staat onder meer dat Palm Invest zich concentreert op de aankoop van appartementen en villa's op de Palmeilanden in Dubai. Volgens de brochure heeft een investering bij Palm Invest de volgende unieke voordelen.

  • Obligaties worden uitgegeven in eenheden van €1.000 met als minimum €50.000;
  • De investeerder ontvangt een vaste rente van 9% per jaar (0,75% per maand);
  • De rente wordt maandelijks uitgekeerd;
  • De looptijd is 3 jaar;
  • De emissiekosten bedragen 3%;
  • Een onafhankelijke stichting beheert de zekerheden van de door de belegger gedane investering;
  • 20% van het totale obligatiefonds is door Palm Invest als eigen vermogen ingebracht. Dit eigen vermogen is achtergesteld t.o.v. de obligatiehouder.

Deze onderdelen staan ook op de website van Palm Invest vermeld als unieke kenmerken van de investering. Via die website kunnen beleggers ook een inschrijvingsformulier downloaden om een obligatieovereenkomst met Palm Invest aan te gaan.

Palm Invest werkt volgens de door haar verstrekte informatie samen met een onafhankelijke stichting die de obligatiehouders zekerheid moet bieden. Deze stichting is de op 15 november 2006 opgerichte Stichting Garantie Gelden Palm Invest, gevestigd op de adres 3 te Amsterdam. Bestuurder van de stichting is persoon 3. In de eerdergenoemde brochure valt over deze stichting te lezen dat Palm Invest is aangesloten bij de Stichting Garantie Gelden en dat deze is opgericht om de investeerder een maximale zekerheid te bieden. Ook staat in de brochure dat ingeval Palm Invest haar verplichtingen niet kan nakomen, de zekerheden worden aangesproken die zijn ondergebracht bij deze onafhankelijke stichting. De verkoopwaarden van de bezittingen zijn, mede door het ingebrachte en achtergestelde eigen vermogen van Palm Invest, altijd hoger dan de inleg van de obligatiehouders. De Stichting Garantie Gelden neemt namens de obligatiehouder het eerste hypotheekrecht (pandrecht) op het vastgoed, aldus de brochure.

Op 27 november 2006 stort de eerste belegger een inleg van €50.000 en een bedrag van €1.500 emissiekosten op de bankrekening van Palm Invest. Andere beleggers volgen snel. In totaal zullen beleggers in de periode tot aan de inval van de FIOD/ECD op 21 januari 2008 een bedrag van ruim 29 miljoen euro aan Palm Invest overmaken.

In het kader van deze beleggingen sluit Palm Invest met beleggers een schriftelijke overeenkomst tot obligatielening af, zij het in de regel pas nadat de belegger in kwestie het in te leggen bedrag heeft gestort. De obligatieovereenkomsten worden onder andere afgesloten met de beleggers belegger 1 en belegger 2 (overeenkomst van 21 september 2007 voor €50.000), belegger 3 en belegger 4 (overeenkomst van omstreeks 25 januari 2007 voor €50.000), belegger 5 (overeenkomst van 4 juli 2007 voor €50.000) en belegger 6 (overeenkomst van 14 april 2007 voor €80.000). Deze overeenkomsten zijn volgens hun tekst namens Palm Invest ondertekend door verdachte of persoon 1, en namens de Stichting Garantie Gelden Palm Invest door persoon 3. In die overeenkomsten is onder meer de volgende passage opgenomen.

'(1.3) De obligatielening zal door de Vennootschap (hiermee wordt Palm Invest bedoeld) worden aangewend voor de financiering van vastgoed op de Palm Eilanden te Dubai. Palm Invest BV verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dat zij de financiële middelen uit de emissie van de Obligaties die haar overeenkomstig de maatschapsovereenkomst ter beschikking worden gesteld, zal aanwenden voor de aanschaf van vastgoed.'

Daarnaast staat in de bepalingen die onder hoofdstuk 3 in de obligatieovereenkomst zijn opgenomen, samengevat, dat er zekerheden zijn gedaan aan de Stichting Garantie Gelden, dat deze stichting die zekerheden beheert ten behoeve van de gezamenlijke obligatiehouders en dat zij deze zekerheden zal uitwinnen ingeval Palm Invest (met inachtneming van de in de overeenkomst genoemde ondergrenzen) haar geldelijke verplichtingen jegens de obligatiehouders niet voldoet.

In het procesdossier bevinden zich meer soortgelijke obligatieovereenkomsten tussen Palm Invest en beleggers. In elk van die overeenkomsten zijn de bovenomschreven bepalingen met betrekking tot de Stichting Garantie Gelden Palm Invest onder hoofdstuk 3 opgenomen. Al deze overeenkomsten zijn blijkens de tekst namens die stichting mede ondertekend door persoon 3.

Uiteindelijk is gebleken dat maar een klein deel van het door de beleggers ingelegde geld is gebruikt om vastgoed van te kopen, welke aankopen bovendien niet binnen de invloedssfeer van Palm Invest vielen, maar onder Palm Invest Dubai Limited (hierna: PID), welke vennootschap geen enkele juridische relatie had met Palm Invest. Ook zijn nimmer hypothecaire rechten of andersoortige zekerheden ondergebracht in de Stichting Garantie Gelden Palm Invest en was die stichting in feite een lege huls. Bovendien heeft er nooit een inbreng van 20% eigen vermogen door Palm Invest in het obligatiefonds plaatsgevonden. Het merendeel van het geld is uiteindelijk terecht gekomen op bankrekeningen waarover medeverdachte 2 en/of medeverdachte 1 konden beschikken en/of vervolgens uitgegeven aan bestedingen in de privésfeer van medeverdachte 2 en medeverdachte 1.

Gelet hierop acht de rechtbank, net als de rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam in de zaken tegen de medeverdachten medeverdachte 1 en medeverdachte 2, bewezen dat Palm Invest en aanverwante rechtspersonen zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrift.

De rol van verdachte

Verdachte wordt – net als de daarvoor reeds veroordeelde medeverdachte 1 en medeverdachte 2 – verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van de in totaal door de beleggers ingelegde €29.404.393, althans een bedrag van €802.665 dat op de bankrekening van Portere Management BV (hierna: Portere), waarvan verdachte statutair bestuurder was, is gestort. Subsidiair wordt verdachte verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen dan wel schuldwitwassen door financieel te profiteren van de door misdrijf verkregen geldbedragen.

Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor zover dit het onder 1 primair ten laste gelegd betreft, omdat onduidelijk is waarop het ten laste gelegde bedrag van € 29.404.393, - en de ten laste gelegde periode tot en met 24 maart 2009 zijn gebaseerd.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de dagvaarding als functie heeft de verdachte te informeren over het feit waarvoor hij of zij moet terechtstaan. Daarbij is niet vereist dat de opgave van het ten laste gelegde juist is en tot een bewezenverklaring kan leiden. In de onderhavige zaak kan er na lezing van de dagvaarding en het onderliggende dossier voor de verdediging geen onduidelijkheid bestaan over het verwijt dat onder 1 primair aan verdachte wordt gemaakt, te weten gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen van alle geldbedragen die door middel van oplichting door Palm Invest BV (hierna: Palm Invest) waren verkregen. Dat daarbij het ten laste gelegde geldbedrag van € 29.404.393, - en de volledige ten laste gelegde termijn op grond van het dossier mogelijk niet kunnen worden bewezen, zoals de verdediging betoogt, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding.

De dagvaarding is dus geldig.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Subsidiair heeft ze zich op het standpunt gesteld dat in elk geval het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft zich in elk geval schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van de geldbedragen dia via de rekening van Portere liepen. Als directeur van Portere had zij de plicht om zich op de hoogte te stellen wat er binnen de BV gebeurde. Ze wist bovendien ook heel goed hoeveel inkomen er verdiend werd. Ze tekende immers de management overeenkomst met PR Invest. Verder gaf ze de mogelijkheid aan medeverdachten om de rekening van de BV te gebruiken en heeft ze veel meer geld van die rekening opgemaakt dan er vanuit PR Invest binnen kon komen. Verdachte had moeten vragen naar de herkomst van dat geld.

Daarnaast kan echter ook worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van al het door Palm Invest verkregen geld. Medio 2007 begonnen de eerste geruchten dat er iets niet klopte bij Palm Invest de ronde doen. Bovendien waren er in die tijd meer vergelijkbare fondsen die negatief in het nieuws kwamen. Het kan verdachte dus niet zijn ontgaan dat er in die branche veel aan de hand was. Tegelijkertijd hadden verdachte en medeverdachte 1 samen een levensstijl die absoluut niet mogelijk was met een legaal verdiend salaris. Verdachte heeft dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar levensstijl werd gefinancierd met geld dat uit misdrijf afkomstig was. Het is voor een bewezenverklaring bovendien niet nodig dat verdachte over het gehele geldbedrag kon beschikken, als zij dat maar in gezamenlijkheid met haar medeverdachten (medeverdachte 1, medeverdachte 2 en medeverdachte 3) kon doen.

Mocht gewoontewitwassen niet bewezen kunnen worden, dan kan het onder 1 primair impliciet ten laste gelegde schuldwitwassen worden bewezen. Verdachte had immers op zijn minst moeten vermoeden dat de mede door haar gebruikte gelden van misdrijf afkomstig waren. Onder de omstandigheden in deze zaak rustte op verdachte een onderzoeksplicht ten aanzien van der herkomst van dat geld. Door zich niet voldoende op de hoogte te stellen van de herkomst van het geld, heeft verdachte met grove en aanmerkelijke onvoorzichtigheid gehandeld.

Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde contante stortingen (van in totaal €36.500) op de privérekening van verdachte geldt dat onbekend is waar dat geld vandaan kwam en wie het gestort heeft. Verdachte heeft daar geen verklaring voor gegeven. Kennelijk was er na de aanhouding van medeverdachte 1 nog geld over dat afkomstig was van Palm Invest en is dat geld op de rekening van verdachte gestort. Aangezien verdachte op dat moment geen inkomen had en ook niet heeft verklaard over een legale herkomst van deze contante stortingen kan het niets anders dan dat die gelden een niet legale herkomst hadden.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het onder 1 primair als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en het witwassen van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde goederen voor zover die goederen zijn aangeschaft vóór 21 januari 2008. Er kan namelijk niet bewezen worden dat zij voor 21 januari 2008 wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en goederen afkomstig waren van enig misdrijf. Verdachte mocht in redelijkheid denken dat de financiële middelen waarover medeverdachte 1 beschikte hun herkomst vonden in een goedlopend bedrijf. medeverdachte 1 heeft verdachte nooit verteld door middel van welke werkzaamheden de inkomsten binnen kwamen. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte Portere op haar naam had staan, kan niet worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten en illegale inkomsten van medeverdachte 1.

Ook met betrekking tot de geldbedragen die verdachte na 21 januari 2008 heeft verworven dan wel zou hebben verworven, moet verdachte worden vrijgesproken. Het is onbekend wie de stortingen van (in totaal) €36.500 heeft gedaan en dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn, is niet vast te stellen. Verder zijn er na 21 januari 2008 nog voor in totaal €117,20 aan afschrijvingen gedaan vanaf de bankrekeningen van Portere en verdachte. Die afschrijvingen hadden betrekking op een abonnement van een kindertijdschrift. Nu het mogelijk is dat dit abonnement is afgesloten door medeverdachte 1 en abonnementen vaak een opzegtermijn hebben, kan verdachte ook niet worden verweten dat zij dit geldbedrag heeft witgewassen.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van in rubriek 4.1 weergegeven vaststaande feiten en de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van meerdere geldbedragen van in totaal €36.500, maar dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en het verder onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Op grond van het dossier is niet gebleken dat verdachte vóór 21 januari 2008, de dag waarop haar echtgenoot medeverdachte 1 en diens compagnon medeverdachte 2 zijn aangehouden, wist of redelijkerwijs had moeten weten dat Palm Invest een oplichtingsvehikel was en dat het daaruit afkomstige geld dus afkomstig was van enig misdrijf. Er is namelijk niet gebleken dat medeverdachte 1 verdachte op enig moment heeft verteld dat er strafbare feiten door Palm Invest werd gepleegd, noch dat verdachte daar op enige andere manier wetenschap van heeft gekregen.

Ook de omstandigheid dat verdachte bestuurder was van Portere en zij deze vennootschap (en bankrekening) feitelijk ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte 1 door geen toezicht te houden op transacties in naam van de vennootschap, is geen zodanige omstandigheid dat verdachte daaruit kon opmaken dat strafbare feiten werden begaan, dan wel dat vastgesteld kan worden dat bij haar sprake was van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Zij stelde Portere immers niet ter beschikking aan een willekeurige derde, maar aan haar echtgenoot, met wie ze samenleefde. Deze gaf daarvoor bovendien een aannemelijke verklaring, te weten dat hij zelf de BV niet op zijn naam kon hebben wegens een vroeger faillissement. Ook ontving verdachte geen vergoeding hiervoor. Zij kan onder die omstandigheden niet worden vergeleken met een stroman die door het verstrekken van een BV en/of een bankrekening aan een (relatief) onbekende bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat die BV en/of bankrekening zullen worden gebruikt voor strafbare feiten. Ook de omstandigheid dat verdachte als statutair bestuurder van Portere niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichtingen en niet heeft gecontroleerd of er een behoorlijke boekhouding plaatsvond, levert geen grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid op zolang verdachte mocht denken dat de geldbedragen die op de bankrekening van Portere werden ontvangen afkomstig waren van legale werkzaamheden van haar echtgenoot. Dit wordt pas anders op het moment dat verdachte zodanige signalen bereiken dat zij daar anders over zou moeten denken.

De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of en wanneer dergelijke signalen verdachte moeten hebben bereikt.

Allereerst kan de uitbundige levensstijl die verdachte en medeverdachte 1 genoten niet als een dergelijk signaal worden aangemerkt, nu verdachte heeft verklaard dat medeverdachte 1, toen zij hem leerde kennen in december 2004, diezelfde levensstijl erop nahield. De rechtbank beschikt niet over gegevens om daarover anders te oordelen. Er kan dus niet worden bewezen dat de levensstijl van verdachte en medeverdachte 1 na de oprichting van Palm Invest zodanig veranderde dat verdachte reeds daaruit had moeten opmaken dat de inkomsten van medeverdachte 1 uit Palm Invest niet legaal konden zijn. Dat medeverdachte 1 na de oprichting van Palm Invest een dure woning kocht en in verschillende dure auto’s reed, kon in de ogen van verdachte door het legale succes van Palm Invest worden verklaard. Die uitgaven waren niet van zodanige omvang dat het niet anders kon zijn dan het gebruikte geld uit misdrijf afkomstig was. Anders dan door de officier van justitie is gesteld, volgt uit het dossier ook niet dat verdachte zicht heeft gehad op het volledige uitgavepatroon van medeverdachte 1 en medeverdachte 2 in de ten laste gelegde periode, zodat ook de totale omvang van de uitgaven van medeverdachte 1 en medeverdachte 2 niet als signaal kan worden aangemerkt op grond waarvan verdachte moet hebben geweten dat de inkomsten van medeverdachte 1 niet legaal konden zijn.

Ten tweede kan ook de negatieve berichtgeving in de media met betrekking tot beleggingsfondsen Golden Sun en Royal Dubai niet als een dergelijk signaal worden aangemerkt, nu uit het dossier geheel niet blijkt dat verdachte hier in de ten laste gelegde periode kennis van had.

Ten derde kan het handelen van advocaat Bartels niet als een dergelijk signaal worden aangemerkt. Hoewel verdachte bekend was met zijn aantijgingen jegens Palm Invest, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de door verdachte hierdoor verkregen informatie dermate concreet en verontrustend moet zijn geweest dat zij nader onderzoek naar de herkomst van de inkomsten van medeverdachte 1 had moeten doen.

Ten slotte kan ook uit het sms-bericht dat verdachte op 17 oktober 2007 naar medeverdachte 1 heeft gestuurd, niet worden opgemaakt dat verdachte op dat moment of in ieder geval vóór 21 januari 2008 wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten van medeverdachte 1 een criminele herkomst hadden. Uit dit sms-bericht blijkt weliswaar dat verdachte door medeverdachte 1 wil worden geïnformeerd over hun financiën, maar niet dat dat vervolgens ook daadwerkelijk is gebeurd, laat staan dat medeverdachte 1 daarbij heeft verteld dat de inkomsten uit oplichting afkomstig waren. medeverdachte 1 en verdachte hebben ook ontkend dat zij ooit gesproken hebben over de precieze werkzaamheden waarmee medeverdachte 1 zijn geld verdiende.

Verdachte moet dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde witwassen van geldbedragen door de aanschaf van goederen vóór 21 januari 2008, nu niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, noch dat redelijkerwijs had moeten vermoeden.

Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte vanaf 21 januari 2008 wel redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van medeverdachte 1 van enig misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft echter alleen de ten laste gelegde contante stortingen van in totaal €36.500 na 21 januari 2008 voorhanden gehad. Nu verdachte in die tijd geen legale inkomsten genoot die die stortingen kunnen verklaren en dit geld, volgens de verklaring van verdachte, ook niet afkomstig kon zijn van vrienden of familie die haar geld leenden, kan het niet anders dan dat dit geld afkomstig was van iemand uit de omgeving van medeverdachte 1 of Palm Invest en dus van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij nooit heeft gemerkt dat dit geld op haar rekening werd gestort onaannemelijk, mede omdat zij heeft verklaard in die tijd alleen een maandelijks bedrag van ongeveer €1.000 uit verhuur aan inkomsten te ontvangen. Door dit geld in ontvangst te nemen, heeft verdachte zich dus schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.

Feit 2

Verdachte heeft van 11 mei 2004 tot en met 31 januari 2008 ingeschreven gestaan op het adres adres, te plaats 2. Voor deze woning is een hypotheek afgesloten bij Direktbank NV. Deze hypotheek is afgesloten via de tussenpersoon assurantiekantoor 1 en bij de hypotheekaanvraag zijn onder meer een model-werkgeversverklaring en een salarisspecificatie van verdachte van onderneming 1 gevoegd. Verdachte heeft daar echter nooit gewerkt, zodat deze documenten vals zijn.

De vraag die resteert, is of verdachte bij de hypotheekaanvraag opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze valse documenten.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

De valse documenten zijn gebruikt bij de hypotheekaanvraag voor de woning van verdachte in Beverwijk. Die hypotheek is afgesloten bij de Direktbank. Volgens getuige getuige 1 van de Direktbank ging de hypotheekaanvraag vergezeld van de werkgeversverklaring en de salarisstrook en was medewerker assurantiekantoor 1 de tussenpersoon. medewerker assurantiekantoor 1 heeft als getuige verklaard dat verdachte de hypotheekaanvraag zelf had getekend en dat zij na ondertekening van de hypotheekofferte de salarisspecificatie en werkgeversverklaring aan hen had verstrekt.

Verdachte heeft verklaard dat zij helemaal niet bij medewerker assurantiekantoor 1 is geweest, maar dat persoon 4 en persoon 5 de hypotheekaanvraag voor haar hebben geregeld en kennelijk buiten haar medeweten om valse documenten bij die aanvraag hebben gebruikt. Die verklaring is volstrekt ongeloofwaardig. Het is veel waarschijnlijker dat ze naar persoon 4 ging omdat ze wist dat ze valse documenten nodig had voor haar hypotheekaanvraag omdat haar inkomen niet hoog genoeg was om een hypotheek te krijgen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte was niet op de hoogte van de valsheid van de werkgeversverklaring en de inkomensspecificatie. Zij heeft persoon 4 en persoon 5 benaderd voor het regelen van haar hypotheek en was daar niet actief bij betrokken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zelf de hypotheekaanvraag heeft ingediend. De handtekening op die aanvraag verschilt ook van de normale handtekening van verdachte. Er is gebleken dat persoon 5 samen met persoon 6 het bedrijf onderneming 1 heeft opgericht en aangezien de handtekening op de documenten op die van persoon 6 lijkt, is het waarschijnlijk dat die handtekening is vervalst door iemand die persoon 6 kende. Gelet hierop is het aannemelijk dat de valse documenten door iemand anders dan verdachte zijn opgemaakt. Nu uit het dossier ook niet blijkt dat verdachte daarvan wetenschap had, moet zij dus worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de valse geschriften, die onder 2 aan haar zijn ten laste gelegd.

De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaring van medewerker assurantiekantoor 1 blijkt dat verdachte zelf de valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie aan een tussenpersoon van assurantiekantoor 1 heeft verstrekt. Het kan dus niet anders dan dat verdachte bewust deze documenten, waarvan ze in één oogopslag kon zien dat deze vals waren aangezien ze nooit bij onderneming 1 had gewerkt, heeft gebruikt ten behoeve van haar hypotheekaanvraag. Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario, dat – zo begrijpt de rechtbank – inhoudt dat de valse documenten valselijk zijn opgemaakt door persoon 5 en buiten medeweten van verdachte aan medewerker assurantiekantoor 1 zijn verstrekt, wordt gelet op de verklaring van medewerker assurantiekantoor 1 verworpen en is bovendien niet geloofwaardig.

Bewezenverklaring

Feit 1: Schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Feit 2: Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraak statutair bestuurder Palm Invest. Rb acht wetenschap van strafbare feiten niet bewezen. Ook geen vw opzet.

Rechtbank Amsterdam 25 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1575 De rechtbank spreekt de statutair bestuurder van Palm Invest BV vrij van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht niet bewezen dat hij wetenschap heeft gehad van de door Palm Invest gepleegde strafbare feiten en ook niet dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die strafbare feiten zouden worden gepleegd.

Feiten

De besloten vennootschap Palm Invest BV ontstaat op 27 november 2006. Vestigingsadres is adres 2 te plaats 1. Bestuurder en enig aandeelhouder van Palm Invest is Palm Invest Holding BV. Van die vennootschap is Stichting Administratiekantoor Palm Invest de enig aandeelhouder en bestuurder. Bestuurder van deze stichting is tot 19 januari 2007 persoon 1. Vanaf die datum is dat verdachte. Palm Invest is houder van een bankrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer rekeningnummer. Sinds 8 november 2006 is persoon 1 algemeen en onbeperkt bevoegd op deze rekening. Medeverdachten medeverdachte 1 en medeverdachte 2 zijn gemachtigde op deze rekening.

Palm Invest biedt beleggers de mogelijkheid om te investeren in vastgoed op de Palmeilanden in Dubai. Vanaf het eerste moment start Palm Invest een mediaoffensief om beleggers te werven. In dit kader is er onder meer op 26 november 2006 een item over Palm Invest bij het RTL programma 'Business Class'. In dit programma voert verdachte namens Palm Invest het woord over het beleggingsproduct dat Palm Invest op de markt heeft gebracht. Verdachte verklaart in dit programma onder meer in antwoord op vragen van de presentator, zakelijk weergegeven:

  • dat Palm Invest in iedere emissie die zij uitgeeft een eigen kapitaal van 20% eigen vermogen plaatst;
  • dat de eigen aandeelhouders voor 20% eigen vermogen zorgen;
  • dat op het moment dat Palm Invest vastgoed aankoopt in Dubai alles kadastraal wordt ingeschreven;
  • dat Palm Invest daarnaast een recht van eerste hypotheek aan een stichting geeft, zodat de obligatiehouders, die ook bij de stichting worden ingeschreven, de rechten van de eerste hypotheken hebben;
  • en dat de markt in Dubai de afgelopen 4 jaar een rendement heeft gegeven van tussen de 15 en 20%.

Na de uitzending bij Business Class volgen commercials op RTL 7, advertenties in glossy bladen en reclameborden in de Amsterdam ArenA. Daarnaast heeft Palm Invest een eigen website en een brochure waarmee zij geïnteresseerde beleggers informatie verstrekt over het door haar aangeboden beleggingsproduct. In de brochure van Palm Invest staat onder meer dat Palm Invest zich concentreert op de aankoop van appartementen en villa's op de Palmeilanden in Dubai. Volgens de brochure heeft een investering bij Palm Invest de volgende unieke voordelen.

  • Obligaties worden uitgegeven in eenheden van €1.000 met als minimum €50.000;
  • De investeerder ontvangt een vaste rente van 9% per jaar (0,75% per maand);
  • De rente wordt maandelijks uitgekeerd;
  • De looptijd is 3 jaar;
  • De emissiekosten bedragen 3%;
  • Een onafhankelijke stichting beheert de zekerheden van de door de belegger gedane investering;
  • 20% van het totale obligatiefonds is door Palm Invest als eigen vermogen ingebracht. Dit eigen vermogen is achtergesteld t.o.v. de obligatiehouder.

Deze onderdelen staan ook op de website van Palm Invest vermeld als unieke kenmerken van de investering. Via die website kunnen beleggers ook een inschrijvingsformulier downloaden om een obligatieovereenkomst met Palm Invest aan te gaan.

Palm Invest werkt volgens de door haar verstrekte informatie samen met een onafhankelijke stichting die de obligatiehouders zekerheid moet bieden. Deze stichting is de op 15 november 2006 opgerichte Stichting Garantie Gelden Palm Invest, gevestigd op adres 3 te plaats 2. Bestuurder van de stichting is persoon 2. In de eerdergenoemde brochure valt over deze stichting te lezen dat Palm Invest is aangesloten bij de Stichting Garantie Gelden en dat deze is opgericht om de investeerder een maximale zekerheid te bieden. Ook staat in de brochure dat ingeval Palm Invest haar verplichtingen niet kan nakomen, de zekerheden worden aangesproken die zijn ondergebracht bij deze onafhankelijke stichting. De verkoopwaarden van de bezittingen zijn, mede door het ingebrachte en achtergestelde eigen vermogen van Palm Invest, altijd hoger dan de inleg van de obligatiehouders. De Stichting Garantie Gelden neemt namens de obligatiehouder het eerste hypotheekrecht (pandrecht) op het vastgoed, aldus de brochure.

Op 27 november 2006 stort de eerste belegger een inleg van €50.000 en een bedrag van €1.500 emissiekosten op de bankrekening van Palm Invest. Andere beleggers volgen snel. In totaal zullen beleggers in de periode tot aan de inval van de FIOD/ECD op 21 januari 2008 een bedrag van ruim 29 miljoen euro aan Palm Invest overmaken.

In het kader van deze beleggingen sluit Palm Invest met beleggers een schriftelijke overeenkomst tot obligatielening af, zij het in de regel pas nadat de belegger in kwestie het in te leggen bedrag heeft gestort. De obligatieovereenkomsten worden onder andere afgesloten met de beleggers belegger 2 en belegger 3 (overeenkomst van 21 september 2007 voor €50.000), belegger 1 en belegger 6 (overeenkomst van omstreeks 25 januari 2007 voor €50.000), belegger 4 (overeenkomst van 4 juli 2007 voor €50.000) en belegger 5 (overeenkomst van 14 april 2007 voor €80.000). Deze overeenkomsten zijn volgens hun tekst namens Palm Invest ondertekend door verdachte of persoon 1, en namens de Stichting Garantie Gelden Palm Invest door persoon 2. In die overeenkomsten is onder meer de volgende passage opgenomen.

'(1.3) De obligatielening zal door de Vennootschap (hiermee wordt Palm Invest bedoeld) worden aangewend voor de financiering van vastgoed op de Palm Eilanden te Dubai. Palm Invest BV verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dat zij de financiële middelen uit de emissie van de Obligaties die haar overeenkomstig de maatschapsovereenkomst ter beschikking worden gesteld, zal aanwenden voor de aanschaf van vastgoed.'

Daarnaast staat in de bepalingen die onder hoofdstuk 3 in de obligatieovereenkomst zijn opgenomen, samengevat, dat er zekerheden zijn gedaan aan de Stichting Garantie Gelden, dat deze stichting die zekerheden beheert ten behoeve van de gezamenlijke obligatiehouders en dat zij deze zekerheden zal uitwinnen ingeval Palm Invest (met inachtneming van de in de overeenkomst genoemde ondergrenzen) haar geldelijke verplichtingen jegens de obligatiehouders niet voldoet.

In het procesdossier bevinden zich meer soortgelijke obligatieovereenkomsten tussen Palm Invest en beleggers. In elk van die overeenkomsten zijn de bovenomschreven bepalingen met betrekking tot de Stichting Garantie Gelden Palm Invest onder hoofdstuk 3 opgenomen. Al deze overeenkomsten zijn blijkens de tekst namens die stichting mede ondertekend door persoon 2.

Uiteindelijk is gebleken dat maar een klein deel van het door de beleggers ingelegde geld is gebruikt om vastgoed van te kopen, welke aankopen bovendien niet binnen de invloedssfeer van Palm Invest vielen, maar onder Palm Invest Dubai Limited, welke vennootschap geen enkele juridische relatie had met Palm Invest. Ook zijn nimmer hypothecaire rechten of andersoortige zekerheden ondergebracht in de Stichting Garantie Gelden Palm Invest en was die stichting in feite een lege huls. Bovendien heeft er nooit een inbreng van 20% eigen vermogen door de aandeelhouders plaatsgevonden. Het merendeel van het door beleggers ingelegde geld is uiteindelijk terecht gekomen op bankrekeningen waarover medeverdachte 2 en/of medeverdachte 1 konden beschikken en/of vervolgens uitgegeven aan bestedingen in de privésfeer van medeverdachte 2 en medeverdachte 1.

Gelet hierop acht de rechtbank, net als de rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam in de zaken van medeverdachten medeverdachte 1 en medeverdachte 2, bewezen dat de onder 1 primair ten laste gelegde oplichting en onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrifte door Palm Invest en aanverwante rechtspersonen zijn gepleegd en, net als het Gerechtshof Amsterdam, dat de opzet van Palm Invest hier vanaf de oprichting op was gericht.

De rol van verdachte

Verdachte wordt – net als de daarvoor reeds veroordeelde medeverdachte 1 en medeverdachte 2 – verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de door Palm Invest gepleegde strafbare feiten.

Uit het dossier blijkt dat verdachte, voordat hij in dienst trad bij Palm Invest, bij BMW als autoverkoper werkte. Op enig moment in 2006 is hij door medeverdachte 1 gevraagd om obligatieovereenkomsten te verkopen voor Positief Rendement Invest BV. Dit deed hij af en toe in de avonduren. Ook bij Palm Invest was het verkopen van obligaties de voornaamste taak van verdachte. Daarnaast was hij gedurende een groot deel van de ten laste gelegde periode - middellijk - statutair directeur van Palm Invest en vertegenwoordigde hij Palm Invest in de media.

De vraag die resteert, is of verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever van de door Palm Invest gepleegde strafbare feiten en/of als (mede)pleger van het onder 3 ten laste gelegde witwassen – onder 3 primair ten laste gelegd als gewoontewitwassen en onder 3 subsidiair ten laste gelegd als opzet/schuldwitwassen – van de door beleggers ingelegde gelden.

Standpunt OM

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

De feitelijke leiding van Palm Invest was in handen van medeverdachte 2, medeverdachte 1 en verdachte. Verdachte was statutair directeur van Palm Invest en had uit hoofde van die functie een zorgplicht om te controleren of het door beleggers ingelegde geld wel in vastgoed werd belegd, of er wel 20% in het obligatiefonds was ingebracht en of de Stichting Garantie Gelden wel functioneerde. Gelet op het feit dat medeverdachte 2, medeverdachte 1, medeverdachte 3 en verdachte in januari 2008 nog in Dubai zijn geweest om een en ander goed te regelen, staat vast dat verdachte in ieder geval op enig moment moet hebben geweten dat er geen gelden geïnvesteerd werden in Dubai. Dat blijkt ook het feit dat hij in het najaar van 2007 uitgeschreven wilde worden als directeur toen het begon te rommelen. Bovendien wist hij dat medeverdachte 2 en medeverdachte 1 geld als water uitgaven, dat er betalingen aan Agité werden gedaan voor IT werkzaamheden die helemaal niet werden verricht, dat hij buiten de boeken om betaald werden door PID, dat hij er alleen maar was “om effe te tekenen” en dat er helemaal geen 20% eigen vermogen ingelegd kon worden omdat medeverdachte 2 en medeverdachte 1 geen eigen kapitaal hadden na eerdere faillissementen.

Verdachte wist dus dat er zaken fout gingen binnen Palm Invest en heeft niet ingegrepen, terwijl hij als statutair directeur wel de beschikkingsmacht had om in te grijpen. Bovendien had verdachte ook feitelijke zeggenschap, nu hij als commercieel directeur – vaak zelfs persoonlijk – rechtstreeks betrokken was bij de misleiding van cliënten. Op zijn best, als niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de strafbare feiten, heeft verdachte ondanks aanwijzingen van misstanden alles te veel op zijn beloop gelaten, terwijl hij wel de bevoegdheid had om informatie in te winnen en ook maatregelen had kunnen nemen om de fraude te voorkomen. Verdachte heeft daarmee op zijn minst voorwaardelijke opzet gehad op de strafbare feiten.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

Verdachte kan niet worden aangemerkt als feitelijk leidinggever van de strafbare gedragingen. Er moet worden voldaan aan drie criteria wil er sprake zijn van feitelijk leidinggeven. Die criteria zijn het wetenschapscriterium, het machtscriterium en het aanvaardingscriterium.

Verdachte heeft geen enkele wetenschap gehad van de door Palm Invest gepleegde oplichting en valsheid in geschrifte, en had die wetenschap ook niet moeten hebben. Verdachte heeft op bepaalde momenten wel vragen gesteld aan medeverdachte 2 en medeverdachte 1, maar kreeg altijd plausibele antwoorden van hen. Daarnaast ontving hij vanuit geen enkele andere hoek signalen dat er iets niet zou kloppen bij Palm Invest. Achteraf is bovendien gebleken dat het altijd de bedoeling van medeverdachte 2 en medeverdachte 1 is geweest dat verdachte en andere medewerkers van Palm Invest niet wisten wat er daadwerkelijk binnen Palm Invest gebeurde. Verdachte is op een geraffineerde wijze door medeverdachte 2 en medeverdachte 1 misleid en hem kan dus geen verwijt worden gemaakt dat hij niet wist wat er daadwerkelijk binnen Palm Invest gebeurde.

Uit de verklaring van getuige 1 zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte wel wetenschap had van de strafbare feiten omdat hij de telefoon zou hebben opgenomen bij de Stichting Garantie Gelden. Dit wordt echter ontkracht door de verklaringen van verdachte, medeverdachte 1, medeverdachte 2 en persoon 1. Bovendien kan de verklaring van getuige 1 niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verdediging niet in staat is gesteld om getuige 1 te horen.

Uit de verklaring van getuige 2 kan bovendien niet worden opgemaakt dat verdachte van hem gehoord had dat persoon 2 spoorloos zou zijn geweest. Juiste lezing van de verklaring van getuige 2 leert dat getuige 2 dat enkel telefonisch met medeverdachte 2 heeft besproken. Het enige dat uit de verklaring van getuige 2 blijkt is dat getuige 2 zijn inleg terug wilde en dat verdachte aanwezig is geweest bij een gesprek daarover tussen medeverdachte 1 en getuige 2. Bij verdachte hoefden niet de alarmbellen te gaan rinkelen op het moment dat één belegger graag zijn inleg terug wil hebben.

Ook aan het machtscriterium wordt niet voldaan. Verdachte was formeel weliswaar statutair directeur van Palm Invest, maar was feitelijk slechts directeur verkoop en voerde alleen uit wat hem door medeverdachte 1 en medeverdachte 2 werd opgedragen. Ook als hij wetenschap had gehad van de door Palm Invest gepleegde strafbare feiten, was hij dus niet in de positie geweest om maatregelen ter voorkoming of ter beëindiging van die strafbare feiten te nemen.

Oordeel rechtbank

Hoewel is gebleken dat verdachte zijn functie als statutair directeur lichtvaardig heeft aanvaard en nooit uitvoering heeft gegeven aan de wettelijke verplichtingen die daaruit voortvloeiden, kan niet worden bewezen dat verdachte al vanaf zijn eerste bemoeienis met Palm Invest op de hoogte was dat de vennootschap enkel was opgericht met het doel om beleggers op te lichten.

Uit de omstandigheden dat verdachte niet heeft gecontroleerd of het belegde geld daadwerkelijk werd geïnvesteerd in Dubai, of er wel 20% eigen vermogen door Palm Invest werd ingebracht en of de Stichting Garantie Gelden Palm Invest wel zekerheden op dat vastgoed kreeg, kan niet zonder meer worden opgemaakt dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake was van oplichting. Verdachte dacht immers dat dit buiten zijn takenpakket lag en dat medeverdachte 2 en medeverdachte 1 hiervoor verantwoordelijk waren. Verdachte heeft ook mogen begrijpen dat deze taken buiten zijn takenpakket lagen, zo blijkt uit de verklaringen van medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en andere medewerkers van Palm Invest. Van meet af aan waren medeverdachte 1 en medeverdachte 2 degenen die bepaalden wat er binnen Palm Invest gebeurde en hield verdachte zich alleen bezig met de (leiding van de) verkoop van het product. Dat dit anders zou zijn besproken tussen medeverdachte 2, medeverdachte 1 en verdachte blijkt niet uit het dossier.

Naar het oordeel van de rechtbank moet vervolgens worden bezien of van verdachte meer mocht worden gevergd toen er aanwijzingen van buitenaf kwamen dat wellicht van oplichting sprake was.

Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte in juli/augustus 2007 voor het eerst kennis genomen van het omvallen van de vergelijkbare beleggingsfondsen Golden Sun en Royal Dubai. Naar aanleiding van de informatie die daarover in de media verscheen, gaf ook een aantal (potentiële) beleggers in Palm Invest blijk van onrust. Verdachte heeft dit nieuws volgens zijn eigen verklaring serieus genomen en heeft medeverdachte 2 en medeverdachte 1 om meer informatie gevraagd. Ook op dat moment heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als statutair directeur echter niet genomen. Verdachte had op dat moment moeten onderzoeken of er wel degelijk geld door Palm Invest werd belegd in Dubai en of de overige beloften, te weten de inleg van 20% eigen vermogen en het vestigingen van zekerheden op het vastgoed ten behoeve van de Stichting Garantie Gelden Palm Invest, werden nagekomen. Uit de verklaring van verdachte en de rest van het dossier blijkt dat verdachte ook in die tijd geen besef had van de verplichtingen die aan zijn statutaire functie waren verbonden. Verdachte was voor zijn gevoel én in de praktijk slechts op papier directeur en was slechts verantwoordelijk voor de verkoop van obligaties en het af en toe tekenen van documenten die aan hem werden voorgelegd, terwijl medeverdachte 2 en medeverdachte 1 de daadwerkelijke leidinggevenden waren binnen Palm Invest.

Daarmee staat dus vast dat verdachte, hoewel daartoe alle aanleiding bestond en hoewel dit vanuit zijn functie als statutair directeur wel mocht worden verwacht, geen controle heeft uitgeoefend op medeverdachte 1 en medeverdachte 2 en hetgeen zij met de beleggingsgelden deden, terwijl evenzeer vast staat dat medeverdachte 2 en medeverdachte 1 verdachte en de overige medewerkers van Palm Invest in Nederland niet inlichtten wat er in Dubai met het belegde geld werd gedaan. Daardoor hebben medeverdachte 2 en medeverdachte 1 de situatie gecreëerd waarbij in Nederland te goeder trouw obligaties werden verkocht, terwijl zij de volledige beschikkingsmacht hadden over het binnengekomen geld en deze gelden buiten de beschikkingsmacht van Palm Invest brachten.

Dit is echter onvoldoende om verdachte als feitelijk leidinggever ten aanzien van de gepleegde strafbare feiten aan te merken, nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er strafbare feiten werden gepleegd. Het is niet aannemelijk dat verdachte, ook als hij de juiste vragen had gesteld aan medeverdachte 2 en medeverdachte 1, meer te weten was gekomen over de daadwerkelijke besteding van het ingelegde geld. Uit het dossier blijkt immers dat de opvolger van verdachte, medeverdachte 3, die wel is aangesteld om daadwerkelijk als bestuurder op te treden, en die na zijn aanstelling – anders dan verdachte – wel de juiste vragen heeft gesteld, door medeverdachte 2 en medeverdachte 1 eveneens om de tuin is geleid. Ook hij was op het moment van de inval op 21 januari 2008, mede als gevolg van bewuste onjuiste voorlichting door medeverdachte 2 en medeverdachte 1, nog niet tot de conclusie gekomen dat het ingelegde geld slechts in zeer beperkte mate was gebruikt voor de aankoop van vastgoed en dat er sprake was van strafbare feiten.

Ook de omstandigheid dat verdachte gedurende de gehele periode dat hij statutair directeur was niet zelf heeft gecontroleerd of er daadwerkelijk zekerheden op vastgoed werden gesteld ten behoeve van de Stichting Garantie Gelden Palm Invest en of er 20% eigen vermogen werd geïnvesteerd, is gelet op de beperkte taakopvatting van verdachte onvoldoende om hem strafrechtelijk aansprakelijk te achten voor de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier blijkt niet dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gemerkt dat er geen activiteit was binnen de Stichting. Die conclusie kan ook niet worden getrokken op grond van de omstandigheid dat verdachte de bestuurder van de Stichting, persoon 2, nauwelijks zag, terwijl deze een groot aantal documenten zou moeten hebben getekend. Uit het dossier blijkt immers dat de Stichting op een ander adres was gevestigd dan Palm Invest. Het voorgaande betekent dat ook dat de enkele verklaring van getuige 2 onvoldoende is om te kunnen bewijzen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er strafbare feiten werden gepleegd door Palm Invest. Ook het feit dat verdachte wist dat medeverdachte 1 op enig moment voorafgaand aan Palm Invest failliet was gegaan, is hiervoor onvoldoende, nu dit faillissement al dateerde van enkele jaren voor de start van Palm Invest en medeverdachte 1, gezien zijn levensstijl, ook voorafgaand aan de start van Palm Invest, al leek te beschikken over een aanzienlijk vermogen. Voorts acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte, zoals getuige 1 heeft verklaard, namens de Stichting telefoongesprekken met beleggers heeft gevoerd.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – het onder 1, primair en subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen nu niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de gepleegde strafbare feiten. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

Datzelfde geldt voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde witwassen van de door verdachte ontvangen commissie. Ten aanzien van dat feit geldt bovendien dat die commissie van verdachte contractueel was vastgelegd en geen ongebruikelijke beloning was, zodat verdachte dat geld – ook al gebeurde dat in Dubai – in zijn ogen rechtsgeldig ontving. Ook van dat feit dient verdachte dus te worden vrijgesproken.

Nu verdachte zal worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, wijst de rechtbank de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging, om medeverdachte 2 en medeverdachte 1 nogmaals als getuige te horen en aanvullende stukken aan het dossier toe te laten voegen, af. Immers is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder die verzoeken zijn gedaan.

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraak handelen met voorwetenschap. Zoon verdachte is bevriend met een bankmedewerker die voorwetenschap heeft ter zake van vijf fondsen waarin zoon verdachte heeft gehandeld. Geen rechtstreeks bewijs dat verdachte via zoon beschikte over koersgevoelige informatie.

Rechtbank Amsterdam 18 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1055

Op 26 november 2009 ontvangt de Autoriteit Financiële Markten twee meldingen van de bank 1 betreffende het ongebruikelijk handelen van verdachte in opties onderneming 1 N.V. en het vermoeden van voorkennis bij medeverdachte 1 – de zoon van verdachte – ten aanzien van transacties in financiële instrumenten van onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V. Naar aanleiding van deze meldingen, in combinatie met het verschijnen van persberichten met betrekking tot de overnames van onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V., heeft de AFM nader onderzoek ingesteld.

Tijdens dit onderzoek heeft de AFM vastgesteld dat de afdeling Corporate Finance (CF) van bank 2 als financieel adviseur betrokken is geweest bij overnametrajecten inzake onderneming 1 N.V., onderneming 2 N.V., onderneming 3 en onderneming 4. Gelet op een persbericht van 6 december 2010 – na de aangifte van de AFM – kan ook het overnametraject inzake onderneming 5 aan bank 2 CF gerelateerd worden. De zoon van verdachte heeft in alle voornoemde fondsen transacties verricht. Verdachte en de (ex-)vriendin van de zoon van verdachte, medeverdachte 2, hebben transacties verricht in de fondsen onderneming 1 N.V. en/of onderneming 2 N.V. Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat medeverdachte 2 werkzaam is als Business Analist bij bank 2. De AFM vermoedt dan ook dat medeverdachte 2 mogelijk uit hoofde van haar functie heeft beschikt over voorwetenschap omtrent voornoemde overnametrajecten en deze met verdachte en de zoon van verdachte heeft gedeeld. Naar aanleiding van het verrichte onderzoek doet de AFM op 29 september 2010 aangifte tegen verdachte, de zoon van verdachte en medeverdachte 2.

Uit het op de aangifte verrichte onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst blijkt dat geen relatie bestaat tussen de ICT-afdeling waar medeverdachte 2 werkzaam is en de afdeling CF van bank 2 waar aan voornoemde overnametrajecten is gewerkt. Tijdens het onderzoek van de FIOD komt wel een vierde verdachte naar voren, namelijk medeverdachte 3. medeverdachte 3 is vanaf 1 november 2007 werkzaam op de afdeling CF en sinds zijn studententijd in Maastricht bevriend met de zoon van verdachte. Bij het overnametraject inzake onderneming 2 N.V. door onderneming 6 Holding BV staat medeverdachte 3 op de insiderlijst. Niet vastgesteld kan worden dat medeverdachte 3 koersgevoelige informatie met de zoon van verdachte heeft gedeeld. Wel is vastgesteld dat medeverdachte 3 zelf in de desbetreffende periodes niet gehandeld heeft in de in de tenlastelegging genoemde aandelen of derivaten daarvan.

Verdenking

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 november 2009 te Enschede, althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden te beschikken over voorwetenschap als bedoeld in artikel als bedoeld in artikel 5:53, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, (telkens) gebruik heeft gemaakt van die voorwetenschap door (een) transactie(s) te verrichten en/of te bewerkstelligen in (certifica(a)t(en) van) (een) aande(e)l(en) en/of (een) calloptie(s)

    • onderneming 1 N.V. en/of
    • onderneming 2 N.V.,

zijnde financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, lid 1, van de Wet op het financieel toezicht, is verleend, te weten Euronext Amsterdam, immers heeft verdachte

    • op 27 februari en 30 maart 2009 aandelen onderneming 1 N.V. aangekocht en/of
    • op 14 en 17 april 2009 Turbo Long 3 onderneming 1 N.V. aangekocht en/of
    • op 31 augustus 2009, 8 september 2009 en 2 en 5 oktober 2009 Turbo Long 3 onderneming 1 N.V. aangekocht en/of
    • op 30 oktober 2009 en 3 november 2009 Turbo Long 3,7 onderneming 1 N.V. aangekocht en/of
    • op 28 augustus 2009 en 4 en 8 september 2009 aandelen onderneming 2 N.V. aangekocht

terwijl hij (telkens) bekend was met niet openbaar gemaakte, concrete informatie die rechtstreeks, althans middellijk betrekking had op onderneming 1 N.V. en/of onderneming 2 N.V., te weten:

    • dat er sprake was van een overname en/of
    • dat onderneming 1 N.V. en/of onderneming 2 N.V. op korte termijn zou(den) worden overgenomen

welke informatie (telkens) nog niet openbaar was gemaakt op het moment dat genoemde transactie(s) is/zijn verricht/bewerkstelligd en waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van onderneming 1 N.V. en/of onderneming 2 N.V.

Verdachte heeft erkend de in de tenlastelegging genoemde transacties te hebben verricht, maar betwist dat hij bij de transacties beschikte over voorwetenschap en stelt daarvan dus geen gebruik te hebben gemaakt.

De vraag die de rechtbank zich stelt is of verdachte op de hoogte was van voorkennis en zo ja, of hij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van voorwetenschap bij de in de tenlastelegging genoemde transacties.

Beoordeling van het ten laste gelegde feit

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Zij heeft daartoe gewezen op de omstandigheid dat de zoon van verdachte bevriend was met medeverdachte 3, werkzaam op de afdeling CF van bank 2. Deze afdeling was betrokken bij de in de tenlastelegging genoemde overnametrajecten. Hoewel direct bewijs ontbreekt dat medeverdachte 3 koersgevoelige informatie heeft gedeeld met de zoon van verdachte, kan uit de opmerkelijke omstandigheden waaronder de zoon van verdachte transacties heeft verricht, worden afgeleid dat hij heeft beschikt over voorwetenschap. Nu verdachte, medeverdachte 2 en zijn zoon vrijwel gelijktijdig transacties hebben verricht in de fondsen onderneming 1 N.V. en/of onderneming 2 N.V., moet deze voorwetenschap met elkaar zijn gedeeld. De verklaring van verdachte dat hij met zijn zoon in zijn algemeenheid over beleggingen heeft gesproken, maar niet specifiek over onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V., is, gelet op de gelijktijdigheid van handelen, ongeloofwaardig.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, die als bijlage bij dit vonnis zijn gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd.

Hij heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van direct bewijs. De overtuiging dat verdachte ten tijde van de door hem verrichte transacties heeft beschikt over voorwetenschap is alleen dan gegrond indien de handelspatronen van verdachte in redelijkheid geen andere verklaring toelaten. De overeenkomsten in de handelspatronen van verdachte en zijn zoon kunnen worden verklaard door het wederzijds delen van de eigen beleggingsbeslissingen. Dit levert geen overtreding van artikel 5:53 van de Wet op het financiële toezicht op.

Voorts blijkt uit de transactieoverzichten dat verdachte en zijn zoon – naast het feit dat zij beiden onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V. in hun beleggingsportefeuille hadden – ook allebei hebben gehandeld in AEX Index Turbo’s Long, Goud Turbo’s Long en Arcelor Mittal Turbo’s Long. Er zijn dus meer overeenkomsten in het handelspatroon te onderkennen dan alleen onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V.

Tot slot wijkt het transactiebeeld van verdachte in de fondsen onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V. zodanig af van het transactiebeeld van de zoon van verdachte in deze fondsen, dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake moet zijn geweest van gedeelde voorwetenschap.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt.

Voorwetenschap, als bedoeld in artikel 5:53, lid 1 Wft, is bekendheid met informatie die concreet is en die rechtstreeks of middellijk betrekking heeft op een uitgevende instelling, waarop de financiële instrumenten betrekking hebben of op de handel in deze financiële instrumenten:

  1. welke informatie niet openbaar is gemaakt en
  2. waarvan openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de

financiële instrumenten of op de koers van daarvan afgeleide financiële instrumenten.

De rechtbank stelt vast dat bekendheid met de informatie dat sprake was van voorgenomen overnames, zoals ten laste gelegd, voor de openbare bekendmaking daarvan, voorwetenschap in de zin van de Wft) oplevert.

Vaststaat dat verdachte de ten laste gelegde transacties heeft verricht, maar hij ontkent dat hij op dat moment op de hoogte was van niet openbaar gemaakte informatie waarvan de openbaarmaking significante invloed zou kunnen hebben op de koers van de aandelen van onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V.

Het dossier levert geen rechtstreeks bewijs op dat de zoon van verdachte en medeverdachte 3 informatie hebben uitgewisseld over de betrokken fondsen en dat de zoon van verdachte die informatie op zijn beurt weer aan zijn vader (verdachte) heeft doorgegeven. Er is dus geen direct bewijs dat verdachte ten tijde van de aankooptransacties over deze koersgevoelige informatie beschikte en dus zou hebben gehandeld met voorwetenschap. De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of er niettemin redengevende feiten en omstandigheden voorhanden zijn op grond waarvan bedoeld handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststaat.

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het beleggingsgedrag van verdachte vragen oproept. Verdachte heeft immers in precies dezelfde periode als zijn zoon en diens vriendin medeverdachte 2 transacties verricht in de fondsen onderneming 1 N.V. en onderneming 2 N.V., terwijl zijn zoon bevriend is met een vicepresident van bank 2 CF, medeverdachte 3, die over koersgevoelige informatie ter zake van deze twee fondsen beschikt.

Verdachte handelt evenwel in die periode ook in talloze andere fondsen waarin op dat moment geen overnames en voorwetenschap speelden.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit genoemde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat handelen met voorwetenschap buiten redelijke twijfel vaststaat.

De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Zie ook:

Print Friendly and PDF ^