Leveren foto's voldoende bewijs van daderschap van verdachte op?

Parket bij de Hoge Raad 29 januari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:64

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 189 dagen ter zake van 1, 2 en 3, telkens opleverende ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel’.

Middel

Het middel klaagt dat de bewijsmiddelen onvoldoende redengevend zijn voor de onder 1 – 3 bewezenverklaarde feiten en dat bewijsverweren onvoldoende gemotiveerd zijn verworpen.

Conclusie AG

Namens de verdachte zijn ter terechtzitting bij het hof bewijsverweren gevoerd ten aanzien van de herkenning door politieambtenaren aan de hand van fotomateriaal en ten aanzien van de omstandigheid dat de aan de foto’s met de hand toegevoegde proces-verbaalnummers niet door de verbalisanten zijn geparafeerd. Daarmee is niet vast te stellen bij welk tenlastegelegd feit de desbetreffende foto behoort. Voorts is door het NFI in een andere zaak tegen de verdachte aangetoond dat zij ten onrechte door verbalisanten op foto’s is herkend. Eén van de bij dat onderzoek betrokken verbalisanten heeft de verdachte eveneens herkend op de foto’s in de onderhavige zaak. Ook daarop is de verdachte volgens de verdediging echter niet te zien.

Voor zover relevant voor het middel heeft de voorzitter ter terechtzitting bij het hof het volgende medegedeeld:

“Ik neem waar dat de oudere vrouw die is te zien op de foto’s op dossierpagina 87 een sterke gelijkenis vertoont met de vrouw die meest links is te zien op de foto op dossierpagina 78, de vrouw die zichtbaar is op de bovenste foto op dossierpagina 79 en de vrouw die meest links is te zien op de onderste foto op dossierpagina 79. Ik neem waar dat deze personen qua kleding, gedragen handtas en gezichtsuitdrukking een sterke gelijkenis vertonen. Ook draagt de vrouw op de foto’s telkens een jas met een bontkraag.”

Het hof overweegt, voor zover relevant voor het middel, in zijn arrest het volgende:

“(…) Voorts ziet het hof geen aanleiding om de handgeschreven toevoegingen (proces- verbaalnummers) in het proces-verbaal van politie van het bewijs uit te sluiten vanwege de enkele omstandigheid dat deze niet zijn geparafeerd. Het hof begrijpt dat die handgeschreven nummers, die overeenkomen met de nummers van de processen-verbaal van de verschillende zaakdossiers, boven de pagina’s met foto’s zijn gezet, om te verduidelijken welke foto’s bij welke zaakdossiers horen. Die nummers corresponderen telkens met de verschillende vorderingen ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, die zich in het dossier bevinden. Er zijn geen aanwijzingen voor het - ook niet nader onderbouwde - standpunt van de raadsman dat de nummers op de pagina’s in het proces-verbaal van de politie zijn geplaatst door anderen dan de politie, zoals griffiemedewerkers of rechters. In het bijzonder overweegt het hof als volgt. (…)

Het hof acht het door verdachte gevoerde verweer dat niet zij maar een familielid van haar is te zien op de foto op dossierpagina 37 onvoldoende aannemelijk geworden. Verdachte heeft die stelling niet nader onderbouwd. Gelet op het door verbalisant 1 opgestelde proces-verbaal waarin hij heeft gerelateerd verdachte te hebben herkend, is het hof ervan overtuigd dat verdachte op de door hem genoemde foto’s is te zien. Het hof betrekt bij die conclusie ook het proces-verbaal van de brigadier van politie verbalisant 2, werkzaam bij de politieregio Noord- en Oost Gelderland van 28 mei 2012 (proces-verbaal pagina 30 tot en met 35). Hij relateert dat hij betrokken is geweest bij een politieonderzoek in verband met diefstallen door zakkenrollerij door zigeuners in met name de Achterhoek in de periode tussen begin december 2011 en 12 maart 2012. In de op RI-online geplaatste foto’s herkent de verbalisant verdachte als de oudere vrouw op de foto’s 1 tot en met 5 (proces-verbaal 32 tot en met 34). Verdachte werd op 17 maart 2012 in Lichtenvoorde aangehouden en was op verdenking van die feiten op de datum van opmaak van het proces-verbaal voor die feiten gedetineerd. Het hof stelt vast dat de foto’s op pagina’s 30 tot en met 35 van het proces-verbaal dezelfde foto’s betreffen als opgenomen op de pagina’s 43 tot en met 46 waarop verbalisant 1 zijn herkenning heeft gebaseerd.

Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht over de zaak die heeft gespeeld bij de rechtbank in Middelburg waarin uit onderzoek van het NFI zou zijn gebleken dat verdachte ten onrechte is herkend, laat de herkenning in de onderhavige zaak onverlet. Concrete informatie over de foto’s die in die andere zaak een rol speelden en de redenen waarom verdachte ten onrechte zou zijn herkend, heeft de verdediging niet aangevoerd. In dit verband merkt het hof op dat de foto’s die zich in het procesdossier bevinden duidelijk en van goede kwaliteit zijn.”

Het middel klaagt als ik het goed begrijp in het bijzonder over de gemaakte koppeling tussen het fotomateriaal en de verweten gebeurtenissen en over het gebruik van foto’s voor het bewijs en formuleert hieromtrent diverse deelklachten. Geklaagd wordt dat (1) het hof zich heeft gebaseerd op de processen-verbaal van herkenning van de verbalisanten aan de hand van foto’s die, gelet op de daarop geschreven bijschriften, sterk sturend zijn. Vervolgens geldt dat (2) voor zover ten aanzien van de foto’s op p. 78, 79 en 87 een rechterlijke waarneming van het hof heeft plaatsgevonden, deze waarneming (bewijsmiddel 31) zich beperkt tot de feiten 2 en 3 en dat de onderlinge vergelijking van de foto’s de herkenning van de verdachte niet versterkt. Voorts wordt (3) geklaagd dat de foto’s die tot de bewijsmiddelen 12, 22 en 30 zijn gebezigd ten onrechte zijn aangemerkt als geschrift in de zin van art. 344 Sv, aangezien foto’s geen geschriften zijn. Zodoende is onduidelijk in hoeverre de foto’s hebben bijgedragen aan de rechterlijke overtuiging. Tot slot wordt geklaagd dat (4) het hof onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan het verweer dat een andere persoon dan de verdachte op het fotomateriaal is afgebeeld.

Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De eigen waarneming van de rechter, ter terechtzitting en persoonlijk gedaan, kan ex art. 340 Sv als bewijsmiddel worden benut om foto’s, films en geluidsbanden in de bewijsconstructie op te nemen. De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat als eigen waarneming van de rechter ook heeft te gelden, een ter terechtzitting overgelegd en als processtuk aangemerkte fotomap, waarvan de inhoud de verdediging bekend is, maar die pas in raadkamer wordt bekeken. Voorts kan een ex art. 344, eerste lid, Sv ambtsedig opgemaakt proces-verbaal waarin staat gerelateerd wat verbalisanten hebben gezien, met de daarbij als bijlage gevoegde foto’s, als zelfstandig bewijsmiddel worden gebezigd. Dat geldt overigens niet in het geval slechts naar de foto’s in het dossier wordt verwezen zonder daarvan de inhoud weer te geven.

Terug naar het onderhavige geval. Uit de bewijsoverwegingen in het verkort arrest en de bewijsmiddelen in de aanvulling daarop blijkt het volgende:

Feit 1

Het onder 1 bewezenverklaarde houdt verband met pintransacties op 9 februari 2012 tussen 11:18 en 12:03 uur met gebruik van een op 9 februari 2012 omstreeks 10:45 uur in de supermarkt Johan de Witt in Ubbergen ontvreemde pinpas van betrokkene 2 (bewijsmiddel 1). Dit incident heeft bij de politie als registratienummer ‘2012014148’ gekregen (bewijsmiddel 6 en 7). Met de pinpas blijkt onder meer om 11:18 uur geld te zijn opgenomen bij Primera in Ubbergen. Voorts is om 11:44 uur met de pinpas geld gepind bij pinautomaat nummer 137847 van de Rabobank (bewijsmiddel 2). In totaal is met de ontvreemde pinpas € 1.925,68 euro gepind (bewijsmiddel 2).

Het hof heeft, blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, vastgesteld dat op de bewakingsbeelden van supermarkt Johan de Witt is te zien dat een vrouw met twee meisjes de winkel binnenloopt. De vrouw loopt richting de kassa’s en de meisjes richting de geldautomaat waar betrokkene 2 staat te pinnen. Eén van de meisjes kijkt over de schouder van de oudere vrouw mee om zodoende de pincode af te kijken, aldus het hof. Daarop voegen de meisjes zich bij de vrouw aan de kassa. Op het moment dat de oudere vrouw de winkel wil verlaten, dwingt één van de meisjes haar te stoppen door voor haar rollator haar veters te strikken. De vrouw botst vervolgens tegen de oudere dame op en gaat met haar hand richting de jas van de oudere vrouw, waarna ze een voorwerp in haar tas stopt.

Foto’s

Ten aanzien van feit 1 zijn blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen drie aanvragen vorderingen gegevensverstrekking gedaan en verkregen onder het nummer ‘2012014148’. De officier van justitie heeft van de Rabobank, van De Witt te Ubbergen en de Primera te Ubbergen beelden van de hierboven beschreven gebeurtenissen gevorderd. Op deze vorderingen zijn beelden ontvangen waarop in het dossier met de hand is geschreven het nummer ‘2012014148’. Een afdruk van deze beelden, waarboven het proces-verbaalnummer 2012014148 is geschreven, zijn als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 12). Verbalisant 3 heeft een aantal van de op de vorderingen ontvangen beelden ‘online’ gezet op een interne politie-site (bewijsmiddel 5 in combinatie met bewijsmiddel 12). Naar aanleiding daarvan is een proces-verbaal van bevindingen/herkenning ontvangen van verbalisant 1. Hij herkent op drie foto’s de verdachte (bewijsmiddel 4). Het bericht op de interne politiesite is als bijlage bij het proces-verbaal van verbalisant 1 gevoegd (bewijsmiddel 4) en als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 5). Het hof acht, gezien de korte tijd tussen de verschillende pintransacties, bewezen dat de verdachte álle pintransacties uitvoerde met de pinpas van betrokkene 2, ook al is er niet van alle transacties een foto beschikbaar. Tot slot is ten aanzien van feit 1 als bewijsmiddel gebezigd de herkenning van de verdachte door verbalisant 2 via het zojuist genoemde bericht met foto’s op de interne politiesite (bewijsmiddel 32). Deze foto’s zijn als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 33).

Feit 2

Het onder 2 bewezenverklaarde houdt verband met twee pintransacties te 12:00 uur en 12:11 uur op 9 februari 2012 met gebruik van een op 9 februari omstreeks 12:00 uur in de winkel Spar te Leuth ontvreemde pinpas van betrokkene 3 (bewijsmiddel 13). Dat incident heeft bij de politie als registratienummer ‘2012015692’ gekregen (bewijsmiddel 19 en 20). Met de pinpas blijkt om 12:11 uur geld te zijn opgenomen bij Rijk van Nijmegen (geldautomaat) en om 12:00 uur bij de winkel Spar te Leuth (bewijsmiddel 14). In totaal is met de ontvreemde pinpas € 534,32 euro gepind (bewijsmiddel 14).

Het hof heeft, blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, vastgesteld dat op het moment dat betrokkene 3 bij de kassa van de winkel Spar te Leuth zijn pincode wil invoeren er een vrouw naast hem komt staan. Kort daarop ontdekt hij dat zijn pinpas weg is en verneemt hij van de Rabobank dat er opnieuw met zijn pinpas is gepind. De kassière bij de Spar te Leuth verklaart onder meer dat drie vrouwen dicht bij betrokkene 3 stonden en dat deze vrouwen kort na hem hun boodschappen én het maximaal op te nemen bedrag bij haar pinden.

Foto’s

Ten aanzien van feit 2 zijn blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen een aanvraag vordering gegevensverstrekking gedaan en verkregen onder het nummer ‘2012015692’. De officier van justitie heeft van de Rabobank de beelden van de zojuist genoemde pintransactie bij de Rabobank (Rijk van Nijmegen) gevorderd. Op deze vordering zijn beelden ontvangen waarop met de hand is geschreven het nummer ‘2012015692’. Deze beelden zijn als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 21 en 22). Verbalisant 3 heeft een aantal van de op deze vordering ontvangen beelden ‘online’ gezet op een interne politie-site (bewijsmiddel 16 in combinatie met bewijsmiddel 21). Naar aanleiding daarvan is een proces-verbaal van bevindingen/herkenning ontvangen van verbalisant 1. Hij herkent op de foto de verdachte (bewijsmiddel 17). Het bericht op de interne politiesite is als bijlage bij het proces-verbaal van verbalisant 1 gevoegd (bewijsmiddel 17) en als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 18). Tot slot is ten aanzien van feit 1 als bewijsmiddel gebezigd de herkenning van de verdachte door verbalisant 2 via het zojuist genoemde bericht met foto’s op de interne politiesite (bewijsmiddel 32). Deze foto’s zijn als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 33).

Feit 3

Het onder 3 bewezenverklaarde houdt verband met pintransacties te 11 februari 2012 met gebruik van een op 11 februari omstreeks 11:00 - 12:30 uur in de winkel Spar te Ooij ontvreemde pinpas van betrokkene 4 (bewijsmiddel 23). Dat incident heeft bij de politie als registratienummer ‘2012015620’ gekregen (bewijsmiddel 28 en 29). Met de pinpas blijkt rond 11:15 uur geld opgenomen te zijn bij geldautomaten te Ooij en ook bij de winkel Spar te Leuth (bewijsmiddel 23). In totaal is met de ontvreemde pinpas € 1.250 en € 350 euro gepind (bewijsmiddel 14).

Het hof heeft, blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, vastgesteld dat op het moment dat betrokkene 4 in de winkel de Spar te Ooij wilde pinnen er een vrouw bij haar kwam staan die over haar heen hing om de kassière een vraag te stellen. Diezelfde middag kwam zij er achter dat haar pinpas was verdwenen. Zij verneemt van de bank dat er al diverse malen met haar pinpas is gepind. Een getuige, de eigenaar van de desbetreffende Spar, heeft verklaard dat hij betrokkene 4 heeft gewaarschuwd voor de twee vrouwen die hij al eerder had gezien. Hij had vernomen dat deze vrouwen op 9 februari een pinpas hadden gestolen in Beek. Hij heeft de vrouwen voorts zonder boodschappen de winkel zien verlaten waarna zij rechtstreeks naar de pinautomaat op het plein liepen en heeft gezien dat de oudere vrouw geld opnam.

Foto’s

Ten aanzien van feit 3 is blijkens de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen een aanvraag vordering gegevensverstrekking gedaan en verkregen onder het nummer ‘2012015620’. De officier van justitie heeft van de Rabobank de beelden van de zojuist genoemde pintransactie gevorderd. Op deze vordering zijn beelden ontvangen. Deze beelden, waarboven met de hand het proces-verbaalnummer ‘2012015620’ is geschreven, zijn als geschrift tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 30). Het hof heeft onder meer zijn eigen waarneming (bewijsmiddel 31) tot het bewijs gebezigd en daarmee een link gelegd tussen de foto’s van de feit 2 waarop verbalisanten de verdachte hebben herkend en de foto’s van feit 3. Die waarneming luidt dat de oudere vrouw die te zien is op de foto’s op dossierpagina 87 (waarboven het nummer ‘2012015620’ (feit 3) is geschreven) een sterke gelijkenis vertoont met de vrouw die het meest links is te zien op de bovenste foto op dossierpagina 78 (waarboven het nummer ‘2012015692’ (feit 2) is geschreven), de vrouw die zichtbaar is op de bovenste foto op dossierpagina 79 en de vrouw die meest links is te zien op de onderste foto op dossierpagina 79 (waarboven het nummer ‘2012015692’ (feit 2) is geschreven). Deze personen vertonen volgens het hof qua kleding (jas met een bontkraag), gedragen handtas en gezichtsuitdrukking een sterke gelijkenis. Het hof overweegt dan ook dat ‘nu de foto’s op dossierpagina 78 en 79 op feit 2 zien en uit hetgeen hiervoor is weergegeven blijkt dat verbalisant 1 verdachte heeft herkend op de bovenste foto’s op deze pagina het hof – gelet op voormelde waarneming – concludeert dat verdachte ook degene is die is te zien op de foto’s op dossierpagina 87, welke foto’s horen bij feit 3’.

De eerste deelklacht luidt dat de handgeschreven bijschriften op de foto’s sturend zijn geweest voor de herkenning van de verdachte. Het middel doelt op de omstandigheid dat op de foto’s een met de hand geschreven nummer staat. Gezien het voorgaand correspondeert dat nummer met de vorderingen gegevensverstrekking waarop die foto’s zijn ontvangen. Voorts komt het overeen met de nummers van de verschillende zaakdossiers. Ik vermag dan ook niet in te zien op welke wijze deze bijschriften sturend zijn geweest in de herkenning van de verdachte door de verbalisanten. Immers, een selectie van de op de vorderingen ontvangen foto’s zijn ‘online’ gezet op de interne politiesite en op basis daarvan hebben de verbalisanten verbalisant 1 en verbalisant 2 de verdachte herkend. Daar hebben die (later) met de hand geschreven nummers op de foto’s geen rol bij gespeeld.

Ten aanzien van de in het middel opgeworpen tweede deelklacht, dat de waarneming van het hof (bewijsmiddel 31) zich beperkt tot de feiten 2 en 3 en dat de onderlinge vergelijking van de foto’s de herkenning van de verdachte niet versterkt, merk ik het volgende op. Ter terechtzitting van 12 mei 2017 neemt het hof waar dat de vrouwen op de foto’s op p. 78, 79 en 87 van het dossier, mede vanwege de kleding, gedragen handtas en gezichtsuitdrukking, een sterke gelijkenis vertonen. Zoals ik zojuist al opmerkte, overweegt het hof in zijn arrest dan ook dat ‘nu de foto’s op dossierpagina 78 en 79 op feit 2 zien en uit hetgeen hiervoor is weergegeven blijkt dat verbalisant 1 verdachte heeft herkend op de bovenste foto’s op deze pagina het hof – gelet op voormelde waarneming – concludeert dat verdachte ook degene is die is te zien op de foto’s op dossierpagina 87, welke foto’s horen bij feit 3’. Het is mij niet duidelijk waarop de in het middel ingenomen, niet nader onderbouwde, stelling dat de onderlinge vergelijking de herkenning van de verdachte niet versterkt, doelt, noch waarom de omstandigheid dat deze waarneming zich beperkt tot de feiten 2 en 3 problematisch zou zijn. Ik acht ‘s hofs oordeel hieromtrent niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook de tweede deelklacht faalt.

De derde deelklacht ziet op het gebruik van foto’s die uitsluitend zijn voorzien van een met de hand bijgeschreven proces-verbaalnummer als geschrift in de zin van art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Sv. De foto’s (al dan niet voorzien van een proces-verbaalnummer) kunnen inderdaad niet zelfstandig als geschrift tot het bewijs worden gebezigd. In zoverre wordt daarover terecht geklaagd. Echter, gezien het voorgaande heeft het hof uitgebreid gemotiveerd geoordeeld dat de verschillende foto’s op de vorderingen gegevensverstrekking zijn ontvangen waarna ze als bijlage bij de processen-verbaal van herkenning van de verbalisanten en bij het bericht op de interne politiesite zijn gevoegd. Zodoende maken de foto’s onderdeel uit van die processen-verbaal waarin de herkenning van de verdachte staat gerelateerd. Voorts worden de foto’s gebruikt voor een eigen waarneming van het hof, waarbij het hof beschrijft wat het op de foto’s ziet (bewijsmiddel 31). De verdachte heeft dan ook geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat de foto’s niet als zelfstandig bewijsmiddel hadden mogen worden gebezigd. In zoverre faalt het middel.

Tot slot de vierde deelklacht, welke luidt dat het hof onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan het verweer dat op de foto op p. 37 van het dossier een andere persoon dan de verdachte staat afgebeeld. Het hof heeft hieromtrent overwogen dat dit verweer ‘onvoldoende aannemelijk is geworden’ aangezien de verdachte die stelling niet nader heeft onderbouwd en de verbalisanten verbalisant 1 én verbalisant 2 de verdachte op de genoemde foto’s hebben herkend. Daaraan doet volgens het hof niet af hetgeen namens de verdediging naar voren is gebracht inzake het onderzoek van het NFI in een andere zaak waaruit zou zijn gebleken dat de verdachte ten onrechte is herkend. Concrete informatie of foto’s die in die andere zaak een rol speelden en/of redenen waarom de verdachte ten onrechte zou zijn herkend, zijn immers niet aangevoerd, aldus het hof. Daarbij overweegt het dat de foto’s in de onderhavige zaak duidelijk en van goede kwaliteit zijn. ’s Hofs (afwijkende) oordeel is daarmee toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^