Hoge Raad herziet overzichtsbeschikking inzake beslag

Hoge Raad 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:3

Klager heeft aangevoerd dat de auto onder hem in beslag is genomen ter zake verdenking van een strafbaar feit. Klager stelt eigenaar te zijn van die auto. Het strafvorderlijk belang verzet zich niet tegen teruggave van de auto. Door het voortduren van de inbeslagneming wordt niet alleen klager benadeeld, maar tevens zijn familiekring. Mede krachtens het beginsel van onschuldpresumptie wenst klager teruggave van voornoemde auto.

Betrokkene 1 heeft aangevoerd dat haar ex-partner de autopapieren uit haar auto heeft gestolen en de auto heeft overgeschreven op naam van zijn vriend klager. Klaagster heeft hiervan aangifte gedaan. Klaagster heeft rekeningafschriften en een kentekenbewijs overgelegd om aan te tonen dat zij de rechtmatige eigenaar van de auto is.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de in beslag genomen auto. Nu het in het midden blijft aan wie de auto toebehoort, is het uitgangspunt dat het beslag teruggeven dient te worden aan degene onder wie het in beslag is genomen. In dit geval is dat klager.

De rechtbank oordeelt als volgt. Betrokkene 1 heeft haar standpunt dat zij de rechtmatige eigenaar van de auto is, niet kunnen onderbouwen met stukken. Dat het zo gegaan is als zij heeft verklaard, kan de rechtbank op basis van de thans voorliggende stukken niet vaststellen. Het klaagschrift van betrokkene 1 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Dat klager civielrechtelijk een sterker recht op de auto heeft, kan de rechtbank eveneens niet vaststellen, omdat niet vastgesteld kan worden dat klager een koper te goeder trouw is geweest (artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank kan daarom niet beoordelen of klager een geldige aanspraak heeft op het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp en verklaart het klaagschrift van klager om die reden ongegrond.

De officier van justitie heeft aangegeven dat de ex-partner van betrokkene 1 als verdachte is aangemerkt in de onderliggende strafzaak. Mocht deze verdachte nog worden gedagvaard, dan zal de zittingsrechter een beslissing moeten nemen over het beslag. Indien dagvaarding achterwege blijft, zal de officier van justitie een beslissing over het beslag dienen te nemen."

Middel

Het middel klaagt dat de ongegrondverklaring van het beklag getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onbegrijpelijk is.

Beoordeling Hoge Raad

In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8.)

Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.10.)

Uit de hiervoor in 2.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank blijkt dat de Officier van Justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van de in beslag genomen auto. Tevens blijkt uit deze overwegingen dat de Rechtbank het klaagschrift van [betrokkene 1] ongegrond heeft verklaard, nu zij haar standpunt dat zij de rechtmatige eigenaar van de auto is, niet heeft kunnen onderbouwen met stukken. Gelet op het overwogene had de Rechtbank het beklag derhalve gegrond moeten verklaren en op de voet van art. 552a, zevende lid, Sv de daarmee overeenkomende last behoren te geven.

Het middel is gegrond.

Aantekening verdient het volgende.

De Hoge Raad heeft in zijn (overzichts)beschikking van 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 met betrekking tot de toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van de handhaving van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag het volgende overwogen:

"2.11. In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt."

De tussen gedachtestrepen gezette zinsnede had het oog op de situatie dat degene tegen wie het strafrechtelijk onderzoek is gericht het voor beslag vatbare voorwerp in de feitelijke macht heeft gebracht van een ander. Bij nader inzien moet worden geoordeeld dat er geen reden is die ander, onder wie op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd, als 'derde' en niet als beslagene aan te merken. Indien het belang van strafvordering niet (meer) aanwezig is, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan deze, als beslagene, te worden teruggegeven. Rechtsoverweging 2.11 van de (overzichts)beschikking van 28 september 2010 dient derhalve te worden gelezen zonder deze zinsnede.



Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^