Gerechtshof: Uitleg van het begrip 'verstoren' als bedoeld in art. 11 Flora- en Faunawet. Vrijspraak overtreding art. 11 Flora-en Faunawet. Verder uitleg van het begrip 'verstorend effect' als bedoeld in art. 19d Natuurbeschermingswet. Vrijspraak overtreding art. 10d Natuurbeschermingswet

Gerechtshof Arnhem 29 mei 2012, LJN BW7281
Feit 1

Aan verdachte is overtreding van art. 11 van de Flora- en faunawet tenlastegelegd. Verdachte is op 30 oktober 2007 over de Oostvaardersplassen gevlogen. Volgens twee boswachters heeft “verstoring” plaatsgevonden van dieren op de grond, hetgeen in strijd zou zijn met de natuurbeschermingsregelingen.

Standpunt AG

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van ‘beschadigen’, ‘vernielen’, ‘uithalen’ en ‘wegnemen’ zodat de verdachte op dit punt dient te worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft gesteld dat het begrip ‘verstoren’ in deze van belang is en dat ook dit niet aan de orde is geweest. De verdediging heeft zich bij dit standpunt aangesloten.

Gerechtshof
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof niet dat nesten van beschermde inheemse dieren, te weten van edelherten en/of ganzen en/of konikpaarden door de vlucht van de verdachte over het gebied waar deze dieren verbleven zijn beschadigd, vernield, uitgehaald en/of weggenomen, zodat verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

De vraag waar het vervolgens om gaat is of het handelen van verdachte, zoals tenlastegelegd, als ‘verstoren’ als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet moet worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag welke uitleg aan het begrip ‘verstoren’ als bedoeld in artikel 11 van de Flora- en faunawet moet worden gegeven, moet aansluiting worden gezocht bij de wetsgeschiedenis.

Hieruit leidt het hof af dat de wetgever met het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van Flora- en faunawet uitwerking heeft gegeven aan artikel 12 lid 1 onder b van de Habitat-richtlijn (PbEG 1992, L 206). In elk geval zal het hof die artikelen van de Flora- en faunawet in lijn met de richtlijn interpreteren. Er zijn geen aanwijzingen dat Nederland op dit punt een ruimere bescherming heeft beoogd. Het hof stelt voorts vast dat er naast een terminologisch onderscheid ook een inhoudelijk verschil in reikwijdte is of moet zijn met het oog op de beoogde beschermingsfunctie tussen de begrippen ‘verontrusten’ en ‘verstoren’ als bedoeld in respectievelijk de artikelen 10 en 11 van de Flora- en faunawet. Waar de term ‘verontrusten’ ziet op het beschermde dier zelf, ziet de term ‘verstoren’ op de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren. Deze plaatsen behoeven een strikte bescherming, aangezien zij cruciaal zijn voor het leven van de betreffende diersoorten en daardoor voor het voortbestaan van de betreffende soort. Het beschermingsregime heeft tot doel de ecologische functie van de genoemde plaatsen veilig te stellen om er zo voor te zorgen dat de betreffende diersoort(en) zich met succes kunnen voortplanten. Gelet op deze uitleg is het hof– met de economische politierechter – van oordeel dat slechts sprake kan zijn van ‘verstoren’ in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet, indien er daadwerkelijk gevolgen voor de betreffende plaats zijn geweest, in die zin dat de ecologische functie is verstoord. Een slechts zeer tijdelijke verstoring die uiteindelijk geen negatieve gevolgen heeft voor betreffende diersoort valt daar niet onder.


In het onderhavige dossier is – rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betreffende diersoorten – geen bewijs voorhanden dat de ecologische functie van het nest en de holen als voortplantings-, rust- of verblijfplaats van de betreffende diersoorten is aangetast, aldus het hof. Uit het dossier volgt slechts dat de verbalisanten constateerden dat edelherten, ganzen en konikpaarden op de vlucht sloegen toen de verdachte met zijn sportvliegtuig overvloog. Niet blijkt dat de dieren nadien niet zijn teruggekeerd naar hun verblijf- en/of rustplaatsen en dat sprake was van negatieve gevolgen voor de ecologische functie van de betreffende diersoorten.

Verdachte wordt daarom ook van het resterende onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde – het ‘verstoren’ –vrijgesproken.

Feit 2

Onder dit feit is aan de verdachte tenlastegelegd overtreding van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet. Daarbij gaat het er – kort gezegd – om dat de verdachte handelingen zou hebben verricht die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en/of de habitats van soorten in de Oostvaardersplassen konden verslechteren of een verstorend effect konden hebben op de soorten aldaar.

Standpunt AG

Volgens de advocaat-generaal dient het begrip ‘verstorend effect’ op dezelfde wijze te worden uitgelegd als het begrip ‘verstoren’ in de zin van de Flora- en faunawet. De advocaat-generaal heeft op die grond ook vrijspraak gevorderd ten aanzien van het tweede feit.

De raadsvrouw heeft opgemerkt dat het hoger beroep zich richt tegen de beslissing waarbij de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde is veroordeeld en zich om die reden niet expliciet uitgelaten over de uitleg van begrip ‘verstorend effect’ in de zin van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet.

Gerechtshof

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of met het vliegen van de verdachte over de Oostvaardersplassen sprake is van een handeling waardoor de kwaliteit van de habitat van de in de tenlastelegging genoemde soorten kon verslechteren of die een verstorend effect kon hebben op die soorten althans de natuurlijke kenmerken van genoemd gebied konden aantasten. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voor de uitleg van de begrippen ‘verslechteren’ en ‘verstorend effect’ en “aantasten” niet kan worden aangesloten bij de uitleg van het begrip ‘verstoring’ in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet, maar dat voor die uitleg de wetsgeschiedenis bepalend is.

Uit de memorie van toelichting op artikel 19d van de Natuurbeschermingswet volgt over deze begrippen – voor zover thans van belang –: ‘Volgens de EU-Handleiding treedt de verslechtering van de kwaliteit van een habitat op wanneer in een bepaald gebied de door het habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functie die voor de instandhouding van het habitat op lange termijn noodzakelijk zijn dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand.

Verstoring van een soort in een gebied treedt volgens die EU-handleiding op wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende die soort in dat gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt, in vergelijking met de begintoestand niet langer een levensvatbare component van het natuurlijke habitat te blijven. In beide gevallen geschiedt de beoordeling in het licht van de bijdrage van het aangewezen gebied tot een coherentie van het netwerk Natura 2000.’


Nadien is aan artikel 19d van de Natuurbeschermingswet toegevoegd dat het verstorend effect ‘significant’ dient te zijn. Daarover zegt de memorie van toelichting van die wet, voor zover van belang, het volgende. ‘Ten tweede kan de aansluiting worden verbeterd door het woord ‘significant’ in artikel 19d, eerste lid, toe te voegen. Artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn spreekt over het voorkomen van storende factoren, voor zover die factoren een significant effect kunnen hebben. In het licht van de tekst van de richtlijn moet artikel 19d zó worden uitgelegd, dat niet voor elke verstoring of verslechtering vergunningplicht bestaat; alleen die activiteiten die gevolgen hebben voor de staat van instandhouding van de soort of de habitat in het gebied en zo de instandhoudingdoelstellingen raken zijn vergunningplichtig. Om evenwel alle mogelijke twijfel weg te nemen wordt (…) voorgesteld te expliciteren dat het bij een mogelijke verstoring van soorten moet gaan om een mogelijk significant verstorend effect.’


In het onderhavige dossier is geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de kwaliteit van de habitat van één van de in de tenlastelegging genoemde diersoorten kon verslechteren of dat sprake kon zijn van een (significant) verstorend effect. Immers, niet is gebleken dat de oppervlakte van de habitat is afgenomen door het handelen van de verdachte, noch dat de instandhouding een dalende lijn vertoont in vergelijking met de begintoestand.

In het dossier zijn evenmin populatiedynamische gegevens voorhanden waaruit blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde soorten het gevaar lopen niet langer een levensvatbare component te zijn in de habitat.

Bovendien is het hof van oordeel dat de wetgever nadien zijn bedoeling nader heeft omschreven door het bestanddeel ‘significant’ toe te voegen aan artikel 19d van de Natuurbeschermingswet. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat niet elke verstoring of verslechtering op zichzelf vergunningplichtig is, maar alleen de verstoringen en verslechteringen die gevolgen hebben voor de instandhouding van de soort of de habitat in het gebied.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het vliegen van verdachte geen verstoring in de zin van de tenlastelegging oplevert.

Naar het oordeel van het hof dient de verdachte daarom ook van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Klik hier voor de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^