Beveiligingsbedrijf, waarvan verdachte een van de bestuurders was, heeft gedurende meerdere jaren onrechtmatig geldbedragen van particuliere klanten geïncasseerd

Rechtbank Overijssel 15 maart 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:1168

De verdenking komt erop neer dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan door Veko Woonhuisbeveiliging B.V. gepleegde verboden gedragingen, te weten diefstal door middel van een valse sleutel dan wel oplichting, dan wel dat verdachte geldbedragen heeft witgewassen en van het plegen hiervan een gewoonte heeft gemaakt.

In 1999 heeft verdachte samen met mede-oprichter het bedrijf Veko opgericht. In 2001 is mede-oprichter door Betrokkene uitgekocht en is Betrokkene medebestuurder geworden van Veko. Verdachte hield zich bezig met de commerciële activiteiten in het bedrijf, Betrokkene met de administratieve kant. Veko hield zich bezig met de aanleg van alarminstallaties in woningen van particulieren. Bij de installatie werd met de klanten ook een onderhoud- en servicecontract aangegaan. Voor dit onderhoud was jaarlijks – eenmalig – een bedrag van €149,95 verschuldigd dat door middel van een automatische incasso werd geïncasseerd. Betrokkene heeft eerder tegenover de politie verklaard dat vanwege financiële problemen van de B.V. er bewust vaker geldbedragen werden afgeschreven dan contractueel met de klanten was overeengekomen. Op 5 november 2012 is door slachtoffer 1 aangifte gedaan van het ten onrechte meermalen per jaar incasseren van een bedrag van €149,95 voor onderhoud en service. Door in elk geval 85 personen is aangifte gedaan van oplichting. Veko is op 15 augustus 2012 in staat van faillissement gesteld. Betrokkene is op 1 augustus 2014 overleden. Verdachte is tot en met augustus 2011 bestuurder geweest van Veko en is toen uitgekocht door betrokkene, die hem in termijnen heeft betaald tot een bedrag van in totaal €105.000,-.
 

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ter zitting heeft de officier daartoe de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
 

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat Veko Woonhuisbeveiliging B.V. (Veko) zich weliswaar schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten maar deze gedragingen enkel aan Betrokkene zijn toe te rekenen omdat hij degene is die de strafbare constructie heeft bedacht en uitgevoerd. Het enkele feit dat verdachte bestuurder is geweest van Veko is onvoldoende om hem als feitelijk leidinggevende van de door de rechtspersoon gepleegde verweten gedragingen aan te merken. Verdachte had immers geen feitelijke zeggenschap over de administratie en de wijze waarop Betrokkene hier uitvoering aan gaf. Verdachte had bovendien minder aandelen en daardoor ook minder zeggenschap. Gelet daarop kan hij niet als feitelijk leidinggevende worden aangemerkt en dient hij te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde (gewoonte)witwassen omdat op geen enkele wijze is gebleken dat hij wist dat de gelden waarmee Betrokkene hem in 2011 heeft uitgekocht van misdrijf afkomstig waren. Verdachte was in de veronderstelling dat hij was uitgekocht met door Betrokkene uit een nalatenschap verkregen gelden.
 

De bewijsoverwegingen van de rechtbank

Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijk leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Daderschap rechtspersoon

Voor strafbaarheid van een rechtspersoon, waartoe een besloten vennootschap tevens behoort, is vereist dat deze rechtspersoon ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit. Hiervan is sprake indien de tenlastegelegde gedragingen redelijkerwijs aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een relevant oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden, dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het herhaaldelijk onrechtmatig incasseren van geldbedragen bij klanten redelijkerwijs aan Veko worden toegerekend. De rechtbank stelt daartoe vast dat deze incasso’s in de sfeer van de rechtspersoon zijn begaan omdat het gaat om handelingen van de B.V., die in verband met financiële problemen op initiatief van een bestuurder bewust vaker geldbedragen heeft geïncasseerd dan contractueel met de klanten van de B.V. was overeengekomen. Deze werkwijze is een bewuste gedraging van de rechtspersoon en is de rechtspersoon tevens dienstig geweest. De rechtbank concludeert dan ook dat de strafbare feiten aan de rechtspersoon Veko kunnen worden toegerekend.

Feitelijk leidinggeven

Van feitelijk leidinggeven kan sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.

De rechtbank overweegt ter zake als volgt.

De inmiddels overleden Betrokkene heeft tegenover de politie verklaard dat rond 2006 financiële problemen ontstonden en dat hij toen samen met verdachte een constructie heeft bedacht om meer bij klanten te incasseren dan contractueel geoorloofd was. Volgens Betrokkene werd het teveel geïncasseerde geld voor bedrijfsdoeleinden gebruikt en verwachtte hij het geld later terug te kunnen betalen aan de klanten.

Ook getuige, als monteur werkzaam bij Veko, heeft bij de politie een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Volgens getuige werd hij in 2005 door klanten benaderd met de klacht dat er door Veko dubbel geïncasseerd werd. Daarop heeft hij later samen met andere monteurs afgesproken geen automatische incasso’s meer uit te schrijven. Toen Betrokkene hier achter kwam, werd hij volgens getuige furieus. Volgens getuige heeft hij zowel Betrokkene als verdachte meerdere keren aangesproken op de gang van zaken. Voor hem stond vast dat verdachte en Betrokkene samenwerkten met betrekking tot het dubbel incasseren.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van 2006 tot en met 2011 directeur was van Veko. In 2008 kwamen hem via klanten en monteurs klachten ter ore dat er gesjoemeld werd met de incasso’s. Verdachte sprak naar eigen zeggen Betrokkene hierop aan, waarop deze hem lijsten verstrekte waaruit verdachte afleidde dat de onrechte geïncasseerde bedragen waren terugbetaald. Verdachte heeft naar eigen zeggen nooit zelfstandig onderzoek gedaan naar de achtergrond van het ten onrechte incasseren van bedragen door de B.V. en ging ervan uit dat hiermee alles door Betrokkene was opgelost. Verdachte heeft de oneigenlijke gang van zaken naar eigen zeggen ook nooit besproken met zijn echtgenote, die samen met Betrokkene verantwoordelijk was voor de administratie van Veko. Ook heeft verdachte nimmer een externe onafhankelijke boekhouder ingeschakeld of anderszins hulp en/of advies gevraagd. Eerder heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niets aan het gesjoemel heeft gedaan omdat Betrokkene niet naar hem wilde luisteren en hij het bedrijf niet failliet wilde laten gaan.

De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af, in onderling verband en samenhang gezien met onder meer de aangiften zoals vermeld bij de onder 8 genoemde benadeelde partijen, dat zowel Betrokkene als verdachte formeel bestuurder van de B.V. waren en in die hoedanigheid beide zeggenschap hadden over het binnen de B.V. gevoerde beleid, als ook over de wijze waarop de administratie werd gevoerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake was van een relatief kleine B.V. met slechts tientallen personeelsleden en een normale, relatief eenvoudige, bedrijfsvoering. Onder de gegeven omstandigheden was verdachte als bestuurder niet alleen bevoegd, maar ook redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming van of beëindiging van de hem ter ore gekomen verboden gedragingen. Het enkele feit dat verdachte medebestuurder Betrokkene in 2008 op het gesjoemel met incasso’s heeft aangesproken en deze hem een lijst liet zien waaruit verdachte – naar zijn eigen zeggen – kon afleiden dat de ten onrechte geïncasseerde bedragen waren terugbetaald en het daarmee zou zijn opgelost, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende om tot een ander oordeel ten aanzien van de verboden gedragingen te komen. Gelet op zijn verantwoordelijkheid als bestuurder van de B.V. had het op de weg van verdachte gelegen om – vanaf het moment dat hij kennis nam van het gesjoemel met incasso’s – zelf (met regelmaat) de administratie van de B.V. te controleren of door een onafhankelijke accountant te laten controleren. Voornoemde verantwoordelijkheid en wetenschap van verdachte, in combinatie met het feit dat hij nadien vaker door getuige is aangesproken op het stelselmatige afschrijven van onrechtmatige incasso’s bij klanten, maakt dat verdachte niet zonder nadere actie op de door hem gestelde toezeggingen van Betrokkene – wat daar verder ook van zij –, dan wel op de onderlinge taakverdeling binnen de B.V. mocht afgaan.

Verdachte heeft geen maatregelen getroffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedragingen en is nalatig geweest door in de situatie te berusten. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich (opnieuw) zouden voordoen, hetgeen ook is gebeurd. Verdachte wordt daarmee geacht de verboden gedragingen opzettelijk te hebben bevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het onder primair tenlastegelegde feitelijk leidinggeven door verdachte aan de door de rechtspersoon gepleegde verboden gedragingen, te weten diefstal door middel van een valse sleutel, te weten de onterechte automatische incasso’s, meermalen gepleegd in de periode van januari 2008 tot en met augustus 2011, wettig en overtuigend bewezen.
 

Bewezenverklaring

Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
 

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaar. Ook moet hij in totaal ruim 26000 euro aan schadevergoedingen betalen aan de benadeelden. Doet hij dat niet dan moet hij alsnog maximaal een jaar de gevangenis in.

 

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

 

 

Print Friendly and PDF ^