Jaarverslag Hoge Raad 2023

De strafkamer van de Hoge Raad heeft in 2023 een kleine 3.000 uitspraken gedaan. In 2.256 van die gevallen is het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaard. De meest voorkomende gronden daarvoor zijn dat geen bezwaren tegen de bestreden uitspraak zijn aangevoerd (1.333) of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (857). Van de 1.646 zaken waarin cassatie­middelen zijn ingediend, leidden er 297 (18%) tot vernietiging. Van de elf herzieningsverzoeken zijn er vier gegrond verklaard.

Prejudiciële vragen en digitale opsporing

Voor het eerst heeft de Hoge Raad in een strafzaak prejudiciële vragen beantwoord. In het arrest van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) gaat de Hoge Raad na een conclusie van AG Paridaens in op de vereisten die aan prejudiciële vragen worden gesteld.

In dit geval gaan de prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van opsporingsoperaties jegens de dienstverleners van cryptotelefonie EncroChat en/of SkyECC en hun gebruikers. Bij deze operaties is samengewerkt met buitenlandse opsporingsinstanties en gebruikgemaakt van nieuwe opsporingstechnieken en -bevoegdheden (hacken). Daarmee zijn enorme hoeveelheden data onderschept. Er zijn in diverse landen en ook voor het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie procedures over aanhangig. Veel Nederlandse strafzaken zijn gebaseerd op bewijs afkomstig van in het buitenland gehackte cryptotelefoons. De vragen gingen dus deze eerste keer over een zeer belangrijke kwestie. Dat moet rechters niet afschrikken om ook in ‘kleinere’ gevallen prejudiciële vragen voor te leggen.

Bij de bespreking heeft de Hoge Raad overwogen dat beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan buitenlands onderzoek ten grondslag liggen moeten worden gerespecteerd en dat er in beginsel van uit wordt gegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. De rechter hoeft alleen aandacht te besteden aan de wijze waarop de resultaten van het in het buitenland verrichte onderzoek zijn verkregen, als dat van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van die resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces.

Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering

In het arrest van 19 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1742) gaat het om een verdachte die deel uitmaakte van een groep van ongeveer 25 tot 30 actievoerders die bij een kantoorgebouw van Shell demonstreerden. De verdachte heeft als een “symbolische actie en om de demonstratie kracht bij te zetten” een zwarte, op olie gelijkende vloeistof over de trap voor dat gebouw gegoten. Ze is veroordeeld wegens vernieling.

De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel dat inhoudt dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van de strafvervolging met de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering (artikelen 10 en 11 EVRM). Hij wijst er onder meer op dat de aanleiding voor de vervolging van de verdachte niet gelegen was in het deelnemen aan het protest tegen Shell, maar in het tijdens die protestactie plegen van een strafbaar feit.

De Hoge Raad verwijst hierbij naar een kort daarvoor genomen beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 21 november 2023, nr. 56896/17 e.a. (Laurijsen en anderen tegen Nederland). Dat arrest benadrukt dat bij de beoordeling van de vraag of strafrechtelijk optreden bij een protestactie een geoorloofde beperking is van de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering, het van belang is of de verdachte zelf een “reprehensible act” pleegde (laakbaar gedrag vertoonde).

De Hoge Raad betrekt bij het oordeel in de Shellzaak ook dat het hof heeft volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete van € 350. Daarmee heeft het hof gewaarborgd dat de bestraffing proportioneel is en niet zo ingrijpend is dat daarvan een “chilling effect” uitgaat op personen die door deelname aan een protestactie gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en van hun recht op vrijheid van vergadering.

Ontoerekenbaarheid

In de zaak Thijs H. gaat het om een man die tijdens een psychose drie mensen met messteken had gedood op de Brunsummerheide en in de Scheveningse bosjes. Het hof veroordeelde Thijs H. tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar en tbs met dwangverpleging. Het hof volgde daarbij niet de adviezen in twee uitgebrachte deskundigenrapporten om de verdachte de feiten niet toe te rekenen. Volgens het hof was de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten in enige mate in staat een afweging te maken en voldoende in staat om de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen te begrijpen en overeenkomstig dat begrip te handelen.

De Hoge Raad geeft in zijn arrest van 17 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1295), na een conclusie van de procureur-generaal F.W. Bleichrodt, een kader om over ontoerekenbaarheid te oordelen. Het is aan de feitenrechter om te beslissen of het tenlastegelegde feit op grond van artikel 39 Sr niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De maatstaf is dan of ten tijde van het feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en of de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan deskundigenadviezen. De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep, mede omdat het hof uitgebreid heeft toegelicht waarom het is afgeweken van de inhoud van de deskundigenrappor­ten.

Herzieningen

Er is een lange procedure voorafgegaan aan de laatste herzieningsaanvraag die betrekking heeft op de ‘Deventer moordzaak’. Na een eerder gegrond verklaard herzieningsverzoek is de verdachte in 2005 opnieuw veroordeeld. Na een eerder afgewezen herzieningsverzoek daartegen heeft de aanvrager de procureur-generaal gevraagd nader onderzoek te laten doen als beschreven in art. 463 Sv. Dat verzoek is ingewilligd na advies van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS). Vervolgens is opnieuw een herzieningsaanvraag ingediend.

De aanvraag is opnieuw afgewezen in het arrest van 19 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1772). Daarin geeft de Hoge Raad het juridisch kader weer met betrekking tot de onderbouwing en beoordeling van een herzieningsaanvraag en de eisen die gelden als in de aanvraag een beroep wordt gedaan op nieuw en/of gewijzigd deskundigeninzicht. Anders dan de aanvrager stelt, heeft de procureur-generaal bij het doen van nader onderzoek de vrijheid om vanuit het belang van de waarheidsvinding “al het aanvullende onderzoek te verrichten dat hij nodig acht”. Daarbij kan hij ook tegen de wil van de aanvrager onderzoekshandelingen verrichten. Vervolgens kan de Hoge Raad bij de beoordeling van de aanvraag tot herziening die bevindingen betrekken, ongeacht of de aanvrager in zijn aanvraag daarop een beroep heeft gedaan.

In het arrest van 21 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1602) is de herzieningsaanvraag gehonoreerd, omdat na de veroordeling wegens onder meer belaging en bedreiging uit nader opsporingsonderzoek is gebleken dat de aangeefster de sms-berichten waarvoor de aanvrager is veroordeeld, zeer waarschijnlijk zelf heeft verstuurd. Daarvoor had zij onder meer gebruikgemaakt van een betaalde service waarmee uit naam of met telefoonnummer van een ander, of anoniem, sms-berichten konden worden verzonden.

Hacken

Een boekhouder van een bedrijf is veroordeeld omdat hij informatie van de server van het bedrijf ter beschikking had gesteld aan een andere werknemer in verband met diens ontslagprocedure tegen dat bedrijf. Dat is strafbaar als de gegevens zijn verkregen door het wederrechtelijk binnendringen met een valse sleutel (hacken art. 138ab Sr). De zaak is bijzonder, omdat het hier gaat om iemand die wel voor zijn gewone werkzaamheden geautoriseerd was om toegang te krijgen tot het systeem. De vraag is of er dan sprake is van wederrechtelijk binnendringen. Het kan immers niet zo zijn dat bijvoorbeeld het enkele schenden van een beleidslijn van de werkgever al moet worden gekwalificeerd als strafbaar handelen.

In zijn arrest van 18 april 2023 (ECLI:NL:HR:2023:610) oordeelde de Hoge Raad dat van “binnendringen” sprake is wanneer de toegang tot (een deel van) een geautomatiseerd werk wordt verkregen tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende. De boekhouder beschikte wel over inloggegevens om toegang te krijgen tot de beveiligde server van het bedrijf, maar had die gebruikt om in een groot aantal gegevens inzage te krijgen die op geen enkele wijze verband hielden met de tussen hem en het bedrijf overeengekomen werkzaamheden. Hij heeft deze gegevens overgenomen, om ze ter beschikking te stellen aan de andere werknemer en diens advocaat. Daarmee was “tegen de onmiskenbare wil” van het bedrijf gehandeld.

Print Friendly and PDF ^