Column: Detentieongeschiktheid als factor in de straftoemeting aan dementerende verdachten van ernstige strafbare feiten

Door: mr. drs. ing. M.J. te Hennepe-van Vulpen, jurist/psycholoog 55+ (niet praktiserend)

De strafoplegging bij dementerende[1] verdachten van een ernstig strafbaar feit is een evenwichtsoefening op het slappe koord. Enerzijds zijn daar de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte: in hoeverre is het strafbare feit aan een dementerende verdachte toe te rekenen? Moet rekening worden gehouden met de ver gevorderde leeftijd van de verdachte die waarschijnlijk nog maar weinig levensjaren te gaan heeft ? En met feit dat dementie een progressieve aandoening is?[2] Anderzijds: hoe wordt recht gedaan aan de ernst van het feit, bijvoorbeeld als het moord betreft? Juist in deze zaken wordt van de rechtbank het uiterste gevergd om tot een passende strafoplegging te komen. De rechtbank moet maatwerk leveren waardoor op het oog vergelijkbare zaken kunnen leiden tot opmerkelijk verschillende uitkomsten. Detentie-ongeschiktheid lijkt daarin een rol te spelen.

Een voorbeeld is een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland in de zaak van een 79-jarige dementerende man die zijn meervoudige gehandicapte dochter van 52 had omgebracht.[3] Op haar verzoek, zo meende de verdachte. De rechtbank vond dat niet aangetoond en veroordeelde de man wegens moord tot 30 maanden gevangenisstraf.

Deze zaak doet sterk denken aan een zaak van een 83-jarige dementerende vrouw die haar dochter van 47 jaar, die Down-syndroom had, ombracht.[4],[5] Mevrouw vatte het contact dat hulpverleners met haar zochten op als aankondiging dat haar dochter op korte termijn uit huis geplaatst zou worden. Haar dochter was eerder elders gehuisvest geweest en toen seksueel misbruikt. Mevrouw zag geen andere uitweg dan haar dochter te doden en deed ook een poging zichzelf van het leven te beroven. Mevrouw werd schuldig bevonden zonder oplegging van straf.

De zaken vertonen grote gelijkenissen. Het vonnis vermeldt dat de mannelijke verdachte een beginnende vorm van de Ziekte van Alzheimer heeft met vasculaire component (vaatproblemen in de hersenen). In combinatie met zijn kwetsbare coping (de manier van omgaan met problemen) zou dat geleid hebben tot een verminderde mogelijkheid tot het maken van gedragskeuzes. Hij wordt daarom verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Van de vrouwelijke verdachte wordt eveneens vermeld dat zij in een voorstadium van de Ziekte van Alzheimer zou verkeren. Bij haar worden persoonlijkheidstrekken genoemd die in combinatie met de beginnende dementie leidden tot het onjuiste idee dat haar dochter uit huis zou worden geplaatst. Zij wordt door de deskundigen licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.[6] Van beiden wordt vermeld dat zij ‘first offenders’ zijn en het risico op herhaling zeer klein wordt geacht. Ook wordt in beide vonnissen vermeld dat de verdachten verder moeten leven met de wetenschap dat zij hun kind er door hun toedoen niet meer is.

Ondanks deze grote gelijkenissen, krijgt de mannelijke verdachte een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd en wordt de vrouwelijke verdachte schuldig bevonden zonder strafoplegging. Vanwaar het verschil? Een mogelijke factor van belang is de detentie(on)geschiktheid van de verdachte. De rechtbank merkt in het vonnis van de vrouwelijke verdachte op dat ‘een verblijf in een detentiesetting een negatieve invloed kan hebben op de verdachte en haar stoornis, omdat de noodzakelijke zorg en begeleiding niet of onvoldoende geboden kan worden’. Dat is best een bijzondere uitspraak want het Nederlandse detentiesysteem kent een systeem van forensische zorg variërend van forensisch psychiatrische afdelingen tot een penitentiair ziekenhuis.[7] Maar mogelijk was al gebleken in voorlopige hechtenis dat deze zorg onvoldoende of niet geschikt was want het mevrouw verbleef volgens het vonnis maar ongeveer zes weken in voorlopige hechtenis. Dat is erg kort voor een verdachte van moord.

Dat tijdens de voorlopige hechtenis wordt geconstateerd dat de verdachte ongeschikt is voor detentie komt vaker voor bij dementerende verdachten: de afperser van de familie De Mol, die een fronto-temporale vorm van dementie had, bleek eveneens tijdens zijn voorlopige hechtenis detentieongeschikt.[8] De voorlopige hechtenis was daarom al geschorst voor de behandeling en de uitspraak door de rechtbank. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden, waarbij het onvoorwaardelijke deel net zo lang was als de voorlopige hechtenis. Hij hoefde niet terug naar de gevangenis.

In de uitspraak van de mannelijke verdachte die zijn dochter ombracht, meldt de rechtbank niets over de detentiegeschiktheid. Op het moment van de uitspraak was hij nog gedetineerd, en zal dat ook blijven om zijn straf te ondergaan, tot zijn eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals het vonnis vermeldt. Ook het na de uitspraak moeten uitzitten van een gevangenisstraf, ondanks dat de verdachte dementerend is, komt vaker voor: een 74-jarige magnetiseur kreeg vier jaar gevangenisstraf opgelegd wegens ontucht en mishandeling.[9] Hij had al een twee herseninfarcten gehad en leed aan vasculaire dementie. Ook hij was licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank wijdde eveneens geen overweging aan zijn detentiegeschiktheid. Kennelijk was tijdens zijn voorlopige hechtenis niet gebleken dat hij detentie-ongeschikt zou zijn.

Uit alle genoemde zaken wordt duidelijk dat de diagnose ‘dementie’, zeker in het beginstadium, niet leidt tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid: men kan volgens de uitspraken nog wel het wederrechtelijke van het handelen inzien, maar men heeft een beperktere gedragskeuze: het strafbaar feit kan in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend worden. Dit betekent dat een dementerende verdachte wel degelijk gevangenisstraf opgelegd kan krijgen voor het deel van de daad waarvoor de verdachte wel toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dementie lijkt echter te kunnen leiden tot detentie-ongeschikheid en detentie-ongeschiktheid lijkt een factor te zijn die beïnvloedt of de rechtbank ook daadwerkelijk een gevangenisstraf oplegt die langer is dan het voorarrest.

Opmerkelijk in de uitspraak van de man die zijn dochter ombracht, is dat de familie kennelijk bij monde van de advocaat van de verdachte, de strafrechter heeft verzocht ervoor te zorgen dat de verdachte belandt in een veilige woonomgeving. In de volgende column besteed ik aandacht aan de opmerkingen die over de woonomgeving worden gemaakt in uitspraken in zaken van dementerende verdachten van ernstige strafbare feiten.

 

Voetnoten

[1] In deze column hanteer ik de term ‘dementie’ omdat deze term gangbaarder is dan de term ‘neurodegeneratieve aandoening’ die sinds de invoering van DSM V, het meest recente handboek van de American Psychiatric Association, feitelijk juister is.

[2] Met uitzondering van een dementieën veroorzaakt door middelgebruik, zoals bijvoorbeeld een alcoholdementie, die bij staking van het middelgebruik niet progressief zijn.

[3] Rb. Noord-Holland 12 mei 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3873.

[4] Rb. Amsterdam 10 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2011:BU3929.

[5] Leeftijd dochter: Het Parool 15 februari 2010, Stille tocht voor slachtoffer Korte Marnixkade.

[6] Tegenwoordig worden maar drie graden van toerekenbaarheid gebruikt: toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar en geheel ontoerekeningsvatbaar. Daarvoor hanteerden deskundigen een vijfpuntsschaal: naast de genoemde graden, kende men ook nog licht verminderd toerekeningsvatbaar en sterk verminderd toerekeningsvatbaar.

[7] Maar navraag bij de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2016 leerde, dat de DJI geen in de zorg voor ouderen gespecialiseerd personeel in dienst heeft.

[8] Rb. Midden-Nederland 2 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4866.

[9] Rb. Utrecht 14 februari 2006, ECLI:NL:RBUTR:AV1864.

Print Friendly and PDF ^